GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 juli 2009
Zaaknummers : 200.012.702.01 en 200.012.703.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-2675
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.G. Bannenberg, kantoorhoudende te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 mei 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 9 maart 2009 een verweerschrift ingediend.
Op 20 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.M.E. Bowmer, kantoorhoudende te Rotterdam, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. Partijen zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld het hof uiterlijk binnen vier weken te berichten of ze al dan niet alsnog overeenstemming hebben kunnen bereiken.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, bij het hof ingekomen:
- op 14 april 2009 een faxbericht van mr. Bowmer, waarin is medegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de alimentatie;
- op 22 april 2009 een brief van de advocaat van de vrouw, ter bevestiging dat de inhoud van het faxbericht van mr. Bowmer juist is.
Beide partijen hebben het hof verzocht een beschikking te geven.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is de man veroordeeld om aan de vrouw ten titel van overbedeling een bedrag van € 247.029,26 uit te betalen. De door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud is, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 1.000,- per maand. Met ingang van de dag van betaling door de man aan de vrouw van het bovengenoemde overbedelingsbedrag is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud bepaald op € 543,42 per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 4 november 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud, hierna: alimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, behoudens ten aanzien van de uitgesproken echtscheiding, te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de verzoeken van de vrouw af te wijzen en partijen te gelasten over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en aldus te bepalen dat:
- de eigendom van de echtelijke woning, staande en gelegen aan [adres] te [plaats], tezamen met de op de woning rustende hypothecaire leningen aan hem wordt toegescheiden, onder de verplichting de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldleningen te ontslaan, met bepaling dat indien de vrouw niet binnen 30 dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand meewerkt aan het passeren van de notariële akte van levering aan de man, de door het hof te geven beschikking in de plaats zal treden van een in wettige vorm opgemaakte akte tot levering, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek;
- de vrouw te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 45.399,- althans een zodanig bedrag te bepalen als het hof juist acht, te voldoen binnen 30 dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Voor zover het hof van oordeel zou zijn dat de man enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw verschuldigd is, verzoekt de man subsidiair deze bijdrage met ingang van 1 december 2009 op nihil te stellen. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
AFWIKKELING HUWELIJKSE VOORWAARDEN
3. Hetgeen partijen verdeeld houdt, is of de voormalige echtelijke woning aan [adres] te [plaats] enige overwaarde bevat die tussen hen dient te worden verdeeld. De man stelt dat zulks pas beoordeeld kan worden nadat het bedrag van ruim € 748.000,- dat hij uit zijn privé vermogen in de woning heeft geïnvesteerd, door de gemeenschap is vergoed. Volgens de man resteert er, na aftrek van zijn privé investering en de ten behoeve van de aankoop van de woning aangegane hypothecaire lening van € 170.000,- geen overwaarde maar een onderwaarde van ruim € 52.000,-. Niet hij, maar de vrouw wordt bij toedeling van de woning aan de man overbedeeld. Bovendien stelt de man dat de vrouw als mede-eigenaar haar aandeel in de hypotheeklasten en eigenaarslasten van de woning, welke lasten de man de afgelopen jaren voor zijn rekening heeft genomen, dient te compenseren. Voorts bestrijdt de man dat de vrouw tot de verbreking van de samenwoning heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding.
4. De vrouw stelt dat de voormalige echtelijke woning een meerwaarde bevat, in die zin dat de waarde van die woning de hypothecaire geldlening overstijgt. Volgens de vrouw zijn noch bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden, noch bij het notarieel transport van de woning afspraken gemaakt dat een eventuele overwaarde anders dan bij helfte dient te worden verdeeld. Gelet hierop stelt de vrouw dat zij gerechtigd is tot 50% van de meerwaarde. Voorts stelt de vrouw dat zij een financiële bijdrage heeft geleverd met betrekking tot de hypothecaire geldlening door storting van haar inkomsten op een gezamenlijke rekening.
5. Ten aanzien van de inbreng van de man neemt het hof de berekening, zoals weergegeven in zijn beroepschrift, als uitgangspunt. Uit die berekening neemt het hof de volgende niet betwiste bedragen in aanmerking: € 87.200,- aanbetaling (privé [naam]), € 199.800,- Holding [naam] B.V., € 27.150,- [naam] (Holding [naam]), € 295.855,47 opbrengst verkoop oude woning man ([naam]), minus € 22.108,- (terugontvangen op rekening man bij afrekening). Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde en door de vrouw betwiste verbouwbijdrage van € 32.500,- en aflossing overbruggingskrediet van € 128.000,-. De man heeft geen verificatoire bescheiden in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij de verbouwbijdrage heeft betaald, zodat het hof die bijdrage buiten beschouwing laat. Daarnaar gevraagd ter zitting heeft de man gesteld dat hij bij de bank een overbruggingskrediet is aangegaan omdat hij twee woningen in zijn bezit had en dat het krediet weer is ingelost bij de verkoop van één van de twee woningen. Gelet op het vorenstaande ziet het hof niet in dat de man in zoverre een eigen inbreng heeft gehad zodat het hof, mede vanwege het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing, met genoemd krediet geen rekening houdt. Gelet op het vorenstaande neemt het hof een totale inbreng van de man van € 587.897,47 in aanmerking.
6. De man heeft door middel van het overleggen van de akte van levering van 28 februari 2003 (bijlage 2 bij het beroepschrift) aannemelijk gemaakt dat de totale koopprijs van de voormalige echtelijke woning € 866.000,- bedroeg, zodat het hof dat bedrag in aanmerking neemt. Hierop dienen in mindering te strekken de totale inbreng van de man alsmede de niet betwiste hypothecaire geldlening van € 170.000,-, met als gevolg dat de overwaarde van de voormalige echtelijke woning is te stellen op € 108.102,53. Gelet op het vorenstaande zal het hof bepalen dat de man een bedrag van € 54.051,27 wegens overbedeling aan de vrouw dient te voldoen.
7. De man stelt dat de vrouw op grond van artikel 5 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden gehouden was bij te dragen in de huishoudelijke kosten, doch dat zij in de periode van 1 februari 2006 tot 8 juni 2007 niets heeft bijgedragen. De accountant van de man heeft de verschuldigde bijdrage van de vrouw over de genoemde periode berekend op € 19.200,- en de man stelt dat dit bedrag bij de afwikkeling dient te worden betrokken.
8. Het hof zal het verzoek van de man, om het hiervoor genoemde bedrag van € 19.200,- bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te betrekken, als door de vrouw betwist en door de man onvoldoende gespecificeerd, afwijzen. Weliswaar heeft de accountant van de man voornoemd bedrag berekend, doch de man heeft niet aangegeven wat in de betreffende periode de kosten van de huishouding waren, noch wat in die periode het inkomen van de vrouw en wat het inkomen van hem was. Aldus valt niet te beoordelen of de vrouw al dan niet enige bijdrage had moeten voldoen.
9. Ondanks het feit dat de man de behoefte van de vrouw aanvankelijk heeft betwist en zij naar zijn mening geheel in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien, heeft de man ter zitting van het hof erkend dat de vrouw arbeidsongeschikt is. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk is gebleken dat de vrouw thans niet in staat is een hoger inkomen te genereren dan haar huidige WAO-uitkering. De man heeft de stelling van de vrouw, dat haar netto behoefte € 2.400,- per maand bedraagt, niet betwist, zodat het hof deze behoefte in aanmerking neemt.
10. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen en verwijst daartoe naar de door hem bij zijn beroepschrift overgelegde draagkrachtberekening (bijlage 7). Uit voornoemde berekening blijkt een negatieve draagkracht van € 520,- per maand. Nog afgezien van de vraag of het hof de draagkrachtberekening van de man zou volgen, gelet op de diverse door de vrouw betwiste maandlasten, heeft de man naar het oordeel van het hof geen inzicht gegeven in zijn vermogen. Het hof heeft derhalve onvoldoende inzicht verkregen in de financiële situatie van de man en zijn huidige draagkracht. Gelet hierop heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat hij de door de rechtbank ten behoeve van de vrouw vastgestelde alimentatie niet kan voldoen.
11. Het hof gaat voorbij aan het verzoek van de man om de uitkering in het levensonderhoud van de vrouw per 1 december 2009 op nihil te stellen. Weliswaar zal dan de man dan de pensioengerechtigde leeftijd bereiken doch de man heeft zijn stelling, dat zijn inkomen als gevolg van zijn pensioen daalt tot circa € 1.950,- bruto per maand, niet aannemelijk gemaakt. Een concrete wijziging van financiële omstandigheden is thans nog niet aan de orde, zodat het hof het prematuur acht om thans met een wijziging rekening te houden.
12. Uit dit alles volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het de overbedeling “Aandeel Pand [straatnaam]” betreft en voor het overige, voor zover aan ’s-hofs oordeel onderworpen, zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de overbedeling “Aandeel Pand [straatnaam]” betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de man om in zoverre ten titel van overbedeling aan de vrouw te betalen een bedrag van € 54.051,27;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Van de Poll, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2009.