ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ3777

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.595-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Nievelt
  • M. Husson
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot limitering en beëindiging van partneralimentatie met terugbetaling van teveel betaalde alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw. De vrouw had in hoger beroep zes grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de alimentatie was vastgesteld op € 382,00 per maand vanaf april 2007, € 150,00 per maand vanaf januari 2009, en nihil vanaf januari 2010. De vrouw betoogde dat de afbouwregeling te ingrijpend was en dat zij door de beslissing van de rechtbank op termijn van een AOW-uitkering moest rondkomen, wat haar in een financieel benadeelde positie zou brengen. De man had in incidenteel appel verzocht om beëindiging van zijn alimentatieverplichting en terugbetaling van € 13.022,11 aan teveel betaalde alimentatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de alimentatieverplichting van de man meer dan vijftien jaar heeft geduurd en dat de Wet Limitering van Alimentatie van toepassing is. Het hof oordeelde dat de beëindiging van de alimentatieverplichting per 1 januari 2010 niet als ingrijpend kon worden beschouwd, gezien de omstandigheden van de vrouw en het feit dat zij geen bewijsstukken had overgelegd ter onderbouwing van haar financiële situatie. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatieverplichting van de man met ingang van 1 januari 2010 beëindigd. Tevens is de man in het gelijk gesteld in zijn verzoek tot terugbetaling van de teveel betaalde alimentatie, die de vrouw aan hem moet terugbetalen.

De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde bedragen voor de alimentatie bevestigd, met uitzondering van de jaarlijkse wettelijke indexering die is uitgesloten. De beslissing van het hof is genomen na een mondelinge behandeling waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 juli 2009
Zaaknummer : 200.009.595/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-4608
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E.H. Dumont, te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.G. J. L. van Scherpenzeel, te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 25 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 maart 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 12 september 2008 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel en wijziging van het inleidend verzoek ingediend.
De vrouw heeft op 29 oktober 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 4 juli 2008 en 3 november 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 maart 2009 en 23 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 2 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud (hierna te noemen: alimentatie) van de vrouw:
-met ingang van april 2007 bepaald op € 382,00 per maand;
-met ingang van 1 januari 2009 bepaald op € 150,00 per maand;
-met ingang van 1 januari 2010 bepaald op nihil.
Tevens is de jaarlijkse wettelijke indexering op voornoemde bedragen uitgesloten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de partneralimentatie te bepalen op de bedragen die de man ten tijde van indiening van zijn verzoekschrift verschuldigd was aan de vrouw (het hof leest: het inleidend verzoek van de man af te wijzen), althans te bepalen op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen, uitsluitend voorzover niet is beslist op de verzoeken tot beëindiging van zijn alimentatieverplichting en tot terugbetaling van de door hem teveel betaalde alimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende, de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 augustus 2006 te bepalen op € 382,- per maand, met ingang van 1 januari 2009 te bepalen op € 150,00 per maand en met ingang van 1 januari 2010 te bepalen op nihil, althans zodanige bedragen vast te stellen als het hof vermeent te behoren, met uitsluiting van de wettelijke indexering. Voorts verzoekt de man vast te stellen dat de vrouw aan hem een bedrag van € 13.022,11 moet terugbetalen, alsmede dat zijn alimentatieverplichting met ingang van 1 januari 2010 zal zijn beëindigd zonder verdere mogelijkheid van verlenging van de termijn.
4. De vrouw heeft in hoger beroep zes grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en de man, in incidenteel appel, twee grieven.
De grieven van de vrouw komen er op neer dat de door de rechtbank vastgestelde afbouwregeling van de alimentatie voor haar te ingrijpend is. Zij voert daartoe aan dat ten tijde van het huwelijk sprake was van een traditioneel rollenpatroon, waarbij zij de zorgtaken voor de kinderen op zich nam. Voorts stelt de vrouw dat de man er na de scheiding nimmer op aan heeft gedrongen dat zij werk zou moeten zoeken, nog afgezien van de vraag of het voor haar mogelijk geweest zou zijn om werk te vinden, mede gelet op het feit dat zij 54 jaar oud was, toen het jongste kind 18 jaar oud werd. De vrouw stelt dat partijen weliswaar in onderling overleg zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 april 2007 maandelijks een alimentatie van € 382,- aan haar zou voldoen, maar volgens de vrouw was dit een voorlopige afspraak, afhankelijk van de vraag of partijen ten tijde van mediation eveneens overeenstemming zouden kunnen bereiken over een aanhangige kwestie omtrent de uitkering van een polis bij [naam verzekeringsmaatschappij]. Aangezien over die kwestie geen overeenstemming is bereikt en deze volgens de vrouw in onderlinge samenhang moet worden bezien met de alimentatie, meent de vrouw dat evenmin overeenstemming over de alimentatie tot stand is gekomen, zodat de rechtbank in zoverre van een onjuist standpunt is uitgegaan. De vrouw stelt dat zij door de beslissing van de rechtbank op termijn van een AOW-uitkering moet rondkomen en zij er dan dermate fors op achteruit gaat, dat zij reeds daarom behoefte heeft aan de alimentatie waaraan zij gewend is geweest. De vrouw erkent dat zij vermogen heeft maar volgens haar is dat niet liquide.
5. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. De grieven van de man in incidenteel appel zien op de afwijzing van het verzoek tot beëindiging van zijn alimentatieverplichting en op de afwijzing van het verzoek tot terugbetaling van de door hem sinds augustus 2006 te veel betaalde alimentatie. De man acht de overwegingen en de beslissing van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank heeft overwogen dat de redelijkheid met zich brengt dat er voor hem zicht komt op een einde aan zijn alimentatieverplichting en dat de beëindiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd, doch dat daarvoor een afbouwregeling moet worden getroffen. Hierin kan de man zich vinden, doch de man kan zich vervolgens niet vinden in de nihilstelling van de alimentatie met ingang van 1 januari 2010, daar waar de rechtbank derhalve volgens hem zijn alimentatieverplichting met ingang van die datum had moeten beëindigen. De man kan zich evenmin vinden in de door de rechtbank genoemde ingangsdatum van de te wijzigen alimentatie. De man heeft wijziging van zijn alimentatieverplichting verzocht per 1 augustus 2006 en de rechtbank heeft de bijdrage ten behoeve van de vrouw zonder motivering gewijzigd met ingang van april 2007. De man kan zich er mee verenigen dat de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 382,- per maand ingaat op 1 augustus 2006 in plaats van april 2007 en verzoekt terugbetaling van de volgens hem sinds 1 augustus 2006 teveel betaalde alimentatie.
6. Het hof overweegt als volgt. De overgangsbepaling van artikel II lid 2 van de Wet Limitering van Alimentatie na scheiding dient als uitgangspunt te worden genomen bij de beoordeling van de onderhavige zaak. Ingevolge dit artikel wordt de verplichting tot het verstrekken van partneralimentatie beëindigd, indien deze op of na dat tijdstip vijftien of meer jaren heeft geduurd, tenzij een beëindiging van de alimentatie van zo ingrijpende aard is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gevergd kan worden van de alimentatiegerechtigde. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval, waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen de belangen van de alimentatiegerechtigde en die van de alimentatieplichtige.
7. Vaststaat dat de alimentatieverplichting van de man meer dan vijftien jaar heeft geduurd.
8. Allereerst zal het hof beoordelen of beëindiging van de alimentatie een ingrijpende terugval in het inkomen van de vrouw ten gevolge heeft. Voor de beoordeling van die vraag dient in de regel de situatie van (onmiddellijk) voor de limitering vergeleken te worden met de situatie in het geval limitering zou plaatsvinden.
9. Behoudens de aangiften Inkomstenbelasting (verder: IB) over de jaren 2003 tot en met 2005 en een brief van de [naam bank] [in] 2006 over de hoogte van het door de vrouw met ingang van augustus 2006 te ontvangen AOW-pensioen, heeft de vrouw geen stukken in het geding gebracht, hetgeen van haar had mogen worden verwacht ter onderbouwing van haar stelling dat de rechtbank ten onrechte met ingang van april 2007 een afbouwregeling van de alimentatie heeft getroffen en de alimentatie met ingang van 1 januari 2010 op nihil heeft bepaald. Weliswaar heeft de vrouw betoogd dat zij door de beslissing van de rechtbank op termijn uitsluitend van een AOW-uitkering rond moet komen, maar die stelling heeft de vrouw niet met bewijsstukken gestaafd. Zo heeft de vrouw geen aangiften IB over de jaren 2006, 2007 en 2008 overgelegd, geen jaaropgaven, noch bewijsstukken met betrekking tot haar inkomsten en uitgaven over de afgelopen jaren. Het hof heeft hierdoor geen inzicht kunnen verkrijgen in haar inkomens- en vermogenspositie alsmede haar lasten.
Vaststaat dat de leningen waarvoor de woning van de vrouw hypothecair verbonden was, in mei 2006 zijn afgelost met de uitkeringen van twee polissen van levensverzekering. De verplichting van de vrouw tot betaling van hypotheekrente is daarmee komen te vervallen. Gelet op het vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat een geleidelijke afbouw en beëindiging van de onderhoudsverplichting van de man met ingang van 1 januari 2010 voor de vrouw niet zo ingrijpend zijn dat dit niet van haar kan worden gevergd.
Bovendien heeft de onderhoudsverplichting van de man dan ruim twintig jaar geduurd en de redelijkheid brengt met zich dat er voor de man uitzicht bestaat op een beëindiging van zijn alimentatieverplichting per 1 januari 2010. Dit brengt met zich dat er geen reden is om van de door de man verzochte ingangsdatum van de te wijzigen alimentatie af te wijken, zodat het hof de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 382,- zal laten ingaan op 1 augustus 2006.
10. De man heeft in eerste aanleg behalve nihilstelling terugbetaling van de sinds 1 augustus 2006 door hem teveel betaalde alimentatie verzocht. In (incidenteel) appel becijfert hij dit bedrag op € 13.022,11 en klaagt hij erover dat de rechtbank zijn verzoek ongemotiveerd heeft afgewezen.
11. Het hof overweegt als volgt. Terecht heeft de man aangevoerd, dat de rechtbank zonder enige dragende overweging zijn verzoek om terugbetaling van het teveel betaalde heeft afgewezen. Het hof leest in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank noch in het verweerschrift in incidenteel appel van de vrouw enige weerspreking daarvan. Daarbij is niet aannemelijk geworden dat de vrouw niet in staat is tot terugbetaling van de teveel ontvangen alimentatie. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de man toewijsbaar is.
12. Om wille van de leesbaarheid zal het hof de beschikking van de rechtbank volledig vernietigen en opnieuw rechtdoen. Het hof zal de verplichting tot betaling van een onderhoudsbijdrage met ingang van 1 januari 2010 beëindigen Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft in het licht van het hiervoor overwogene geen bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud op € 382,- per maand op 1 augustus 2006 en met ingang van 1 januari 2009 op € 150,- per maand;
sluit op de hiervoor vastgestelde bedragen de jaarlijjkse wettelijke indexering uit;
beëindigt de verplichting van de man tot het betalen van een onderhoudsbijdrage aan de vrouw met ingang van 1 januari 2010;
bepaalt dat de vrouw de sinds 1 augustus 2006 teveel van de man ontvangen alimentatie ad € 13.022,11 aan hem moet terugbetalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en van Dijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2009.