ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ3357

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.652-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • B. Bouritius
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing minderjarige; beoordeling van de gezinssituatie van de ouders en de noodzaak van uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, die door de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is bevolen. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 december 2008, waarin de uithuisplaatsing van hun kind werd verlengd. De ouders betogen dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ze stellen dat zij alle voorwaarden voor terugplaatsing hebben vervuld en dat de uithuisplaatsing een ongerechtvaardigde inmenging is in hun recht op gezinsleven, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof heeft de zaak op 27 mei 2009 mondeling behandeld, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van Jeugdzorg. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders op dat moment niet in staat waren om de minderjarige de stabiele verzorgings- en opvoedingssituatie te bieden die zij nodig heeft. Hoewel het hof erkent dat de ouders vooruitgang hebben geboekt, zijn de omstandigheden bij de vader nog te ongewis om de minderjarige aan hem toe te vertrouwen. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat er spoedige duidelijkheid over de situatie van de vader vereist is.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, wat betekent dat de uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en heeft het verzoek van de ouders om de beschikking te vernietigen afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters A. van Leuven, B. Bouritius en H. Hulsebosch, en is uitgesproken op 17 juni 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 juni 2009
Zaaknummer : 200.026.652.01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 08-1436
[X],
hierna te noemen: de moeder,
en
[Y],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat mr. M.C. Leenhouts, te ’s-Gravenhage,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. A.C. van Seventer, te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 24 februari 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 december 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 28 april 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 1 mei 2009 en 20 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming heeft het hof bij brief van 6 april 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 27 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. J.H. Rodenburg, en namens Jeugdzorg: mevrouw I. van Golen en mevrouw M. Alferink. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de ouders onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin verlengd tot 12 december 2009.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de duur van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [Z] (hierna: de minderjarige), geboren [in 2007]. De moeder oefent het gezag over de minderjarige alleen uit. De minderjarige verblijft thans in een pleeggezin.
2. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek van Jeugdzorg tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige af te wijzen en de afgifte van de minderjarige aan de ouders te gelasten, met veroordeling van Jeugdzorg in de kosten van het geding in twee instanties.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van de ouders en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. Met de grieven verwijten de ouders de kinderrechter dat deze, ondanks het vervuld zijn van alle op 4 juni 2008 door Jeugdzorg gestelde voorwaarden voor terugplaatsing, de machtiging uithuisplaatsing heeft verlengd, alsmede dat onduidelijk is waarop de overweging is gebaseerd dat de ouders langdurig niet in staat zijn gebleken om een stabiele opvoedingssituatie te bieden voor de minderjarige. Wat dit laatste betreft lichten de ouders toe dat zij hun leven radicaal hebben omgegooid en dat zij er hun uiterste best voor hebben gedaan om in de wirwar van hulpverleningsinstanties de juiste hulp te vinden, voor welke hulp zij zich ook openstellen. Voorts achten de ouders de uithuisplaatsing een ongerechtvaardigde inmenging in het recht op gezinsleven en op die grond in strijd met artikel 8 EVRM. Het enkele feit dat het voor de minderjarige beter zou zijn om in een andere omgeving te worden grootgebracht is immers niet voldoende. Tot slot achten de ouders de uithuisplaatsing eveneens in strijd met de artikelen 7 en 9 van het IVRK, nu ieder kind er recht op heeft om door zijn ouders te worden verzorgd en er geen sprake is van misbruik of verwaarlozing als grond om een kind van zijn ouders te scheiden.
5. Met de grieven stellen de ouders in wezen aan de orde of de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk is. Algemeen aanvaard is immers dat de grondrechtelijke waarborgen waarop de ouders zich beroepen niet verder gaan dan het belang van het kind bij hetgeen tot diens verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing ook thans nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige en overweegt daartoe als volgt. Voor het hof staat op grond van het de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast dat de ouders op dit moment niet in staat zijn de minderjarige de stabiele verzorgings- en opvoedingssituatie te bieden die zij behoeft. Nog daargelaten dat het plan van aanpak waarnaar de ouders verwijzen een weergave van de afspraken van 4 juni 2008 bevat die er veeleer op wijst dat de daarbij gestelde voorwaarden dienden te worden vervuld ter afwending van een perspectiefbiedende plaatsing in plaats van met het oog op terugplaatsing, zijn de ouders en Jeugdzorg het niet eens over de vraag of de ouders de afgesproken voorwaarden hebben vervuld.
Een en ander neemt niet weg dat het hof aannemelijk acht dat de ouders een behoorlijke vooruitgang hebben geboekt, die evenwel nog niet voldoende gestalte heeft gekregen. Daarbij komt dat de ouders uit elkaar zijn en het er ter zitting over eens waren dat de minderjarige bij terugplaatsing ten huize van de vader zal verblijven. Een en ander opent de mogelijkheid dat de minderjarige haar hechtingsproces bij de vader zal kunnen doormaken, maar de omstandigheden bij de vader acht het hof op dit moment nog te ongewis om de minderjarige bloot te stellen aan het risico dat deze hechting weer moet worden afgebroken omdat haar belang een nieuwe uithuisplaatsing zou vergen. Het hof acht overigens niet onaannemelijk dat tegen het verstrijken van de geldigheid van de huidige machtiging over de omstandigheden van de vader wel voldoende duidelijkheid zal bestaan en wijst erop dat het belang van de minderjarige die spoedige duidelijkheid ook vergt.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2009.