ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ3346

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-600052-05 en 10-600100-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van voorlopige hechtenis in de Piranhazaak

In deze zaak, die bekend staat als de Piranhazaak, heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 juli 2009 besloten het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen. Dit besluit is genomen om de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde onherroepelijke gevangenisstraf mogelijk te maken. Het hof oordeelt dat, volgens artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niemand in voorlopige hechtenis mag worden gehouden als met minder ingrijpende maatregelen hetzelfde resultaat kan worden bereikt. De vrijheidsbeneming door de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke gevangenisstraf wordt in het algemeen beschouwd als een minder zware inbreuk op de persoonlijke vrijheid dan de vrijheidsbeneming door voorlopige hechtenis.

Tijdens de raadkamerzitting op 21 juli 2009 heeft de raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Hopman, het verzoek gedaan om de voorlopige hechtenis te schorsen. Zij stelde dat het doel van de voorlopige hechtenis, namelijk het voorkomen dat de verdachte op vrije voeten komt, ook kan worden bereikt door de verdachte zijn onherroepelijke gevangenisstraf te laten uitzitten. De advocaat-generaal, mr. J.T.F.M. van Krieken, heeft echter geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek.

Het hof heeft uiteindelijk besloten het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen, onder de voorwaarde dat de verdachte zich aan bepaalde algemene voorwaarden houdt. Deze voorwaarden omvatten onder andere dat de verdachte zich niet zal onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis indien deze opnieuw wordt bevolen, en dat hij zich gedurende de schorsing niet aan een misdrijf zal schuldig maken. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, K. Koster, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Parketnummer(s): 10-600052-05 en 10-600100-06
Datum beslissing: 22 juli 2009
Gerechtshof te 's-Gravenhage
raadkamer
Beslissing schorsing voorlopige hechtenis
gegeven naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek, gedaan tijdens de raadkamerzitting van 21 juli 2009 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
Vught, Unit 1 te Vught.
Het verzoek
Tijdens de raadkamerbehandeling is namens de verdachte verzocht het bevel tot zijn voorlopige hechtenis te schorsen met onmiddellijke ingang teneinde de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte in de zaak met rolnummer 23/001907-07 (Plattegrondenzaak) opgelegde onherroepelijke gevangenisstraf mogelijk te maken.
Namens de verdachte heeft zijn raadsvrouw mr. S. Hopman ter toelichting op het verzoek aangevoerd dat uit artikel 5 van het EVRM volgt dat niemand in voorlopige hechtenis mag worden gehouden wanneer met minder vergaande middelen hetzelfde of ten minste een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Het doel van de voorlopige hechtenis in deze zaak (Piranhazaak), namelijk het voorkomen dat de verdachte op vrije voeten komt, kan evengoed bereikt worden wanneer de verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis de aan hem opgelegde onherroepelijke gevangenisstraf zal kunnen uitzitten.
De advocaat-generaal mr. J.T.F.M. van Krieken heeft in raadkamer geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van het verzoek
Naar het oordeel van het hof is het verzoek van de verdachte voor toewijzing vatbaar op de gronden zoals aangevoerd door de raadsvrouw.
Immers, de vrijheidsbeneming als gevolg van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraf (artikel 5, lid 1 a EVRM) is in het algemeen te beschouwen als een minder zware inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid dan de vrijheidsbeneming die het gevolg is van toepassing van voorlopige hechtenis (artikel 5, lid 1 c EVRM).
In de onderhavige zaak is er geen reden om van dit algemeen uitgangspunt af te wijken.
Het hof gaat er daarbij van uit dat bij de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke vrijheidsstraf in de plaatsing van de verdachte in de Terroristen Afdeling (zie artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden) geen wijziging zal worden gebracht.
Het hof zal derhalve het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte schorsen en aan die schorsing de na te melden algemene voorwaarden verbinden, tot nakoming waarvan de verdachte zich bereid heeft verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 23 juli 2009 te 09.00 uur
voor de periode dat de aan de verdachte in de zaak met rolnummer 23/001907-07 opgelegde gevangenisstraf tenuitvoer zal worden gelegd,
onder de voorwaarde dat de verdachte de na te melden algemene voorwaarden nakomt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
1) indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
2) ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende hechtenis mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
3) aan iedere oproeping in deze zaak vanwege de justitie of politie gevolg zal geven;
4) zich gedurende de schorsing niet aan een misdrijf zal schuldig maken.
Deze beslissing is gegeven door:
mrs. S.J.A.M. van Gend, B. van Walderveen en J.C.F. van Gelder,
in bijzijn van de griffier K. Koster.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof gelast de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing.
's-Gravenhage, 22 juli 2009
De advocaat-generaal.