ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ2927

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.005.466-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang en kostenverhaal na ontmanteling hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Gemeente Rotterdam op 25 november 2005 een hennepkwekerij ontmanteld die zich bevond in een door [appellant] gehuurd pand. De ontmanteling vond plaats met toepassing van bestuursdwang, waarbij diverse materialen in beslag zijn genomen en vernietigd. [Appellant] heeft hiertegen verzet aangetekend, wat leidde tot een rechtszaak. De kantonrechter verklaarde het verzet gegrond en stelde het dwangbevel buiten werking, omdat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat zij [appellant] de kans had gegeven om de materialen zelf te verwijderen. De gemeente ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage oordeelde dat de kantonrechter zich ten onrechte bevoegd had verklaard en dat de zaak naar de civiele sector van de rechtbank verwezen had moeten worden. Het hof bevestigde echter dat de gemeente de kosten van de bestuursdwang op [appellant] mocht verhalen. Het hof oordeelde dat de gemeente recht had op de werkelijke kosten van de ontmanteling, die door [appellant] moesten worden vergoed. Het hof verwierp de argumenten van [appellant] over de hoogte van de kosten en verklaarde dat de onregelmatigheidstoeslag die door de Roteb in rekening was gebracht, terecht was. Uiteindelijk werd het vonnis van de kantonrechter vernietigd en werd [appellant] veroordeeld tot betaling van de kosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

De beslissing van het hof houdt in dat [appellant] de werkelijke kosten van € 1.566,44, vermeerderd met 19% BTW en 15% beheerskosten, moet voldoen. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 12 mei 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 200.005.466/01
Zaaknummer rechtbank : 777417CV/EXPL 07- 1570
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 12 mei 2009
inzake
De Gemeente Rotterdam,
waarvan de zetel is in Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage,
tegen
[Naam],
wonende in Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.M. Bruins te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 8 april 2008 is de gemeente in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 15 januari 2008, dat door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, tussen partijen is gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft zij vier grieven tegen het vonnis aangevoerd . Bij memorie van antwoord (met een productie) heeft [appellant] de grieven bestreden. De gemeente heeft nog een akte houdende productie en een akte tot vermindering van eis genomen, welke beide akten zich alleen in het procesdossier van de gemeente bevinden. Hierna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. De gemeente heeft op 25 november 2005 met toepassing van bestuursdwang een hennepkwekerij ontmanteld die was aangetroffen in het door [appellant] gehuurde pand aan de [adres] te Rotterdam. Hennepplanten en - toppen, armaturen, assimilatielampen, transformatoren, een heater en ander materiaal is inbeslaggenomen en door de Roteb afgevoerd en vernietigd.
1.2. Het besluit tot toepassing van deze bestuursdwang is op 3 januari 2006 schriftelijk aan [appellant] bekendgemaakt. Het tegen dit besluit aangetekende bezwaar is ongegrond verklaard en het tegen die ongegrondverklaring ingestelde beroep is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, van 18 december 2007 eveneens ongegrond verklaard.
1.3. De gemeente heeft [appellant] een rekening voor de toepassing van de bestuursdwang ad € 3.421,25 gepresenteerd en omdat [appellant] weigerde die rekening te voldoen, op 16 juni 2006 een dwangbevel tegen hem uitgevaardigd.
2. In deze procedure is [appellant] tegen dat dwangbevel in verzet gekomen bij de sector kanton van de rechtbank Rotterdam.
3. De gemeente heeft voor alle weren de onbevoegdheid van de kantonrechter ingeroepen, maar bij tussenvonnis van 14 augustus 2007 heeft de kantonrechter zich bevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen, waartegen de eerste grief zich keert.
4. Na verder procederen heeft de kantonrechter bij vonnis van 15 januari 2008 het verzet gegrond verklaard en het dwangbevel buiten werking gesteld, omdat, samengevat, de gemeente onvoldoende had bestreden dat zij, alvorens alle materiaal zelf te verwijderen, [appellant] de gelegenheid had kunnen geven dit zelf op te ruimen, met andere woorden (hof:) wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Hiertegen komt de gemeente op met de tweede en derde grief.
Ad grief 1
5. Het verzet tegen het (als executoriale titel uitgegeven) dwangbevel moet, mede in verband met de verwevenheid daarvan met een eventueel verzet tegen de executie van het dwangbevel, worden aangemerkt als een vordering van eigen aard (NJ 1988, 291). Een aardvordering is een vordering die ongeacht de hoogte van de vordering wordt behandeld door het door de wetgever aangewezen gerecht. Een geschil dat in verband met een executie rijst is een dergelijke aardvordering.
Ingevolge art. 438, eerste lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt een dergelijk geschil gebracht voor de rechtbank die naar "de gewone regels" bevoegd zou zijn of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat met deze bepaling niet wordt bedoeld dat aan de hand van de gewone regels moet worden bezien welke sector van de rechtbank bevoegd is van deze aardvordering kennis te nemen, maar dat aan de hand van die regels moet worden bezien welke rechtbank relatief bevoegd is. Bij de invoering van het nieuwe procesrecht is de absolute competentie van deze aardvorderingen gebleven waar zij was: bij de sector civiel van de rechtbank.
6. Dit betekent dat de kantonrechter de zaak had moeten verwijzen naar de rechtbank, sector civiel.
7. Dit laatste heeft echter geen gevolgen voor de behandeling of de uitslag van deze zaak in hoger beroep. Ingevolge art. 71, vijfde lid Rv. staat tegen het uitblijven van een verwijzing van de sector kanton naar de sector civiel (dus van de ene naar de andere kamer) van de rechtbank geen hogere voorziening open. Daarom faalt deze grief en zal de gemeente niet ontvankelijk worden verklaard in het appel tegen het tussenvonnis. De gemeente kan wel worden ontvangen in de grieven tegen het eindvonnis van de kantonrechter.
Ad grieven 2 en 3
8. Deze grieven treffen doel. De burgerlijke rechter dient ervan uit te gaan dat het besluit dat in de bestuursrechtelijke rechtsgang is genomen, juist is zowel voor wat betreft de inhoud van het besluit als voor wat betreft de wijze van totstandkoming ervan. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de gemeente terecht is overgegaan tot onmiddellijke ontmanteling van de hennepkwekerij en dat [appellant] niet in de gelegenheid had behoeven te worden gesteld de materialen zelf te verwijderen.
9. Daaruit volgt dat de gemeente de kosten verbonden aan de rechtmatig toegepaste bestuursdwang, het verwijderen van de materialen, alsmede de invorderingskosten op [appellant] mag verhalen. Het verweer van [appellant] dat het besluit tot bestuursdwang niet zover reikt dat ook de in deze zaak getroffen kostbare maatregelen door [appellant] vergoed moeten worden, vindt geen ingang bij het hof.
10. [appellant] heeft zich tegen de hoogte van die kosten verweerd. Hij voert aan dat er een standaardtarief in rekening is gebracht, ondanks het feit dat de werkelijke kosten van de ontmanteling lager waren. Volgens [appellant] behoeft hij slechts de werkelijke kosten te betalen.
12. De gemeente heeft haar vordering in hoger beroep in zoverre verminderd, dat zij het aanvankelijk gevorderde standaardtarief (terecht) laat vallen en nog slechts de werkelijke kosten vordert. Die kosten bedragen volgens haar € 1.566,44 vermeerderd met BTW. Daarnaast heeft zij nog beheerskosten ad 15% gevorderd. De vordering tot betaling van BTW over dit laatste bedrag heeft zij in eerste aanleg laten vallen.
13. Over de werkelijke kosten heeft [appellant] opgemerkt, dat uit de rekening van de Roteb blijkt, dat een onregelmatigheidstoeslag van 75% (€ 267,19) is gefactureerd, hetgeen hij niet terecht acht, omdat de ontmanteling heeft plaatsgevonden vrijdag om 11.00 uur.
14. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De onregelmatigheidstoeslag is door de Roteb aan de gemeente in rekening gebracht. De gemeente heeft deze kosten dus moeten maken, terwijl niet is aangegeven waarom het onredelijk is dat de Roteb forfaitair een gemiddeld toeslagpercentage wegens onregelmatige diensten in rekening brengt. Van deze kosten kan dan ook niet gezegd worden, dat zij redelijkerwijs niet voor rekening van [appellant] behoren te komen. Het enkele feit dat de ontmanteling overdag heeft plaatsgevonden, wil niet zeggen dat hiervoor geen mensen in dienst kunnen zijn geroepen die geen reguliere dienst hadden althans maakt dit niet anders.
13. De slotsom is dat [appellant] de werkelijke kosten ad € 1.566,44 vermeerderd met 19% BTW daarover en vermeerderd met 15% beheerskosten ad € 234,97 zal moeten voldoen. In zoverre heeft de gemeente succes met deze grieven. Het slagen van de grieven 2 en 3 brengt mee, dat ook grief 4 slaagt. Het vonnis zal worden vernietigd en [appellant] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel van de eerste aanleg als van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- verklaart de gemeente niet-ontvankelijk in het appel tegen het tussenvonnis van 14 augustus 2007;
- vernietigt het bestreden eindvonnis;
- verklaart [appellant] tot kwaad opposant, verklaart het verzet ongegrond en stelt het dwangbevel buiten werking voor zover daarbij meer dan € 1.566,44 vermeerderd met 19% BTW en vermeerderd met 15 % beheerskosten ad € 234,97 wordt ingevorderd;
- verklaart [appellant] ter zake van het meer ingevorderde tot goed opposant, verklaart het verzet in zoverre gegrond en stelt het dwangbevel voor zover het het hiervoor bedoelde bedrag overschrijdt buiten werking;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure, in eerste aanleg tot 15 januari 2008 aan de zijde van de gemeente bepaald op € 350 aan salaris voor de gemachtigde en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente bepaald op € 85,44 aan explootkosten, € 254 aan griffierecht en op € 894 aan salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en J. Kramer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2009 in aanwezigheid van de griffier.