3. De rechtbank heeft, voorzover thans van belang, geoordeeld:
(a) De bewijslast van de stelling van [appellante] dat de heer [naam] (van [geïntimeerde]) tegen [appellante] heeft gezegd, dat alle schade vergoed zou worden indien [geïntimeerde] aansprakelijk moet worden geacht, rust op [appellante]. Indien dit komt vast te staan komt [geïntimeerde] geen beroep toe op na te melden exoneratieclausule (rechts¬overweging 5.1 vonnis 11/1-06).
(b) Artikel 7:25 BW is van toepassing (rechtsoverweging 2.1 vonnis 20/9-06).
(c) Het beroep van [geïntimeerde] op haar exoneratiebeding is niet redelijk (rechtsoverweging 2.1 vonnis 20/9-06), gelet op artikel. 7:25 lid 2 (oud) BW. Dit artikel luidt: “Op een beding tot uitsluiting of beperking van de aansprakelijkheid, bedoeld in lid 1, kan slechts een beroep worden gedaan, voorzover dit, gelet op alle omstandigheden van het geval, jegens de verkoper redelijk is.”
(d) Het gaat in deze zaak niet om een gebrekkig product in de zin van artikel 6:185 e.v. BW, zodat de grondslag productaansprakelijkheid niet tot toewijzing van de vordering kan leiden (rechtsoverweging 5.3.2 vonnis 11/1-06).
(e) [appellante] mocht op basis van de informatie die zij van [geïntimeerde] kreeg verwachten dat met toepassing van de Akoestiflex-ondervloer de contactgeluidsisolatie van de door haar in het appartement van de bewoners te leggen tegelvloer zou voldoen aan de 10 dB-eis (rechtsoverweging 5.3.2. tweede alinea vonnis 11/1-06). De enkele omstandigheid dat de vloer niet aan de contactgeluidsisolatie-eis voldeed doordat de Akoestiflex-ondervloer onvoldoende geluidsdempend was, is onvoldoende om te oordelen dat de door [geïntimeerde] geleverde materialen ondeugdelijk waren. (rechtsoverweging 5.3.3, derde alinea vonnis 11/1-06). De bewijslast van de gestelde ondeugdelijkheid van de door [geïntimeerde] geleverde materialen rust in beginsel op [appellante]. Dit bewijs kan in feite slechts worden geleverd door het elimineren van andere (mogelijke) oorzaken.
(f) Op grond van de bewijsaandraagplicht van [geïntimeerde] heeft deze als mogelijke oorzaken voor de onvoldoende geluidsisolatie aangegeven (I) de wijze van aanbrengen van de vloer door [appellante] en (II) factoren gelegen in het appartement van de bewoners. De rechtbank gaat voorbij aan alternatief II.
(g) Peutz heeft slechts geconstateerd dat de volgorde van de verschillende componenten van de ondervloer conform de voorschriften was en dat de oorzaak van de achterblijvende contactgeluidsisolatie is gelegen in de ondervloer, zoals deze uiteindelijk bij de bewoners is gelegd, en niet in daarbuiten gelegen oorzaken. Peutz kan niet hebben vastgesteld of [appellante] de vloer volgens de verwerkingsvoorschriften heeft gelegd.
(h) [appellante] moet dus bewijzen dat de door [geïntimeerde] geleverde materialen ondeugdelijk waren en dat het feit dat de vloer niet voldeed aan de contactgeluids¬isolatie-eis niet is veroorzaakt door de wijze waarop [appellante] de ondervloer heeft gelegd (rechtsoverweging 5.3.2, laatste alinea vonnis 11/1-2006). Bij vonnis van 20 september 2006 is [appellante] dit bewijs opgedragen.
(i) Vervolgens heeft de rechtbank, nadat zij aan de zijde van [appellante] drie getuigen ([naam], [naam] en [naam]) en aan de zijde van [geïntimeerde] een getuige ([naam]) had gehoord, bij vonnis van 11 juli 2007 [appellante] niet in haar bewijs geslaagd geoordeeld en de vorderingen afgewezen.