ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ1578

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-08/00232
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 18 juni 2008 het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende, geboren op 5 april 1942, ontving in 2005 een uitkering van de gemeente [Z] en een pensioen van [A]. De Inspecteur legde een aanslag op naar een belastbaar inkomen van € 9.215, waarover een belastingbedrag van € 3.169 verschuldigd was. Na toepassing van heffingskortingen en verrekening van ingehouden loonheffing resteerde een te betalen bedrag van € 1.011. De belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat deze nietig verklaard moest worden, omdat zijn inkomen onder de 120% van het bestaand minimuminkomen lag en hij geen vermogen had. De Inspecteur bestreed dit standpunt en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft de belanghebbende zijn standpunt herhaald, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist. De rechtbank had vastgesteld dat de aanslag correct was opgelegd en dat er geen feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd op 27 februari 2009 in het openbaar uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00232
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 27 februari 2009
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juni 2008, nummer AWB 07/1592 IB/PVV, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Rijnmond, betreffende de hierna vermelde aanslag.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.215 met verrekening van € 264 aan voorheffingen, met inachtneming van een heffingskorting van € 3.169.
1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 15 januari 2009, gehouden te Den Haag. Daar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 december 2008 aan belanghebbende op het adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij TNT Post ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 12 december 2008 op het voormelde adres uitgereikt. Van de zijde van belanghebbende is op 23 december 2008 een nader stuk (met bijlagen) met dagtekening 15 januari 2009 ontvangen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is geboren op 5 april 1942 en was het gehele jaar 2005 ongehuwd. In 2005 genoot belanghebbende een uitkering van de gemeente [Z] van € 6.271 waarop € 264 aan loonheffing is ingehouden en een pensioen van [A] van € 2.944 waarop geen loonheffing is ingehouden.
3.2. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.215 (€ 6.271 + € 2.944). De hierover verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, vóór toepassing van de gecombineerde heffingskorting, bedraagt € 3.169. Na toepassing van de algemene heffingskorting van € 1.894 en na verrekening van de ingehouden loonheffing van € 264, bedraagt de nog te betalen belasting € 1.011. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking € 41 heffingsrente in rekening gebracht.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
4.2. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag nietig moet worden verklaard, dat hij leeft van een inkomen dat minder is dan 120 percent van het bestaand minimuminkomen, dat hij geen vermogen heeft en dat de door hem gemaakte kosten dienen te worden vergoed. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en – naar het Hof begrijpt – vermindering van de belastingaanslag tot nihil.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het hoger beroep
6.1. De rechtbank heeft op het beroep van belanghebbende het volgende overwogen:
”4.1. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder onder meer vermeld dat de aanslag een gevolg is van het feit dat zowel op de uitkering van de gemeente als op het pensioen van [A] de algemene heffingskorting is toegepast. Noch in zijn beroepschrift, noch in zijn conclusie van repliek heeft eiser dit weersproken en de rechtbank heeft ook geen reden om aan de juistheid van deze stelling van verweerder te twijfelen. Voor overige is in geding niets gesteld of gebleken op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de aanslag ten onrechte of naar een te hoog bedrag is opgelegd.
4.2. Eiser heeft – kort weergegeven – slechts aangevoerd dat hij van een klein inkomen moet rondkomen, onder meer omdat zijn pensioen wordt gekort op de uitkering van de gemeente. Voor zover dit betoog moet worden opgevat als een verzoek om kwijtschelding of vermindering van de aanslag, omdat eiser die niet dan met groot bezwaar kan betalen, kan het in deze procedure niet aan de orde komen. Eiser dient zich daarvoor te wenden tot de belastingontvanger.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
6.2. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Nu ook cijfermatig de hoogte van de onderliggende aanslag niet wordt betwist en het Hof dienaangaande ook geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot een andersluidend oordeel leiden, dient te worden beslist als hierna is vermeld.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 27 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.