Rolnummer: 22-002281-08
Parketnummer: 10-701137-07
Datum uitspraak: 18 juni 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 november 2008, 19 februari 2009 en 4 juni 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 16 juni 2007 te Pernis, gemeente Rotterdam en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of(een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- de armen en/of handen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] met tape samengebonden/vastgebonden en/of
- tape op de mond van die [slachtoffer] geplakt en/of tape rond/om de nek van die [slachtoffer] gewikkeld en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal met kracht
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met de vuist(en) en/of een hardvoorwerp op/tegen het (achter)hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of
-(terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet(en) op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] geschopt en/of getrapt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 16 juni 2007 te Pernis, gemeente Rotterdam en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk
- de armen en/of handen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] met tape samengebonden/vastgebonden en/of
- tape op de mond van die [slachtoffer] geplakt en/of tape rond/om de nek van die [slachtoffer] gewikkeld en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal met kracht
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met de vuist(en) en/of een hard voorwerp op/tegen het (achter)hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet(en) op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] geschopt en/of getrapt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) van een bankpas en/of afpersing van een bankpas en/of (daarbij behorende) pincode, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad,aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande feit niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 16 juni 2007 te Pernis, gemeente Rotterdam en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
dat hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 16 juni 2007 te Pernis, gemeente Rotterdam en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas en/of (daarbij bijbehorende) pincode, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (telkens) bestond(en) uit het
- vastbinden/samenbinden van de armen en/of handen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] met tape en/of
- plakken van tape op de mond van die [slachtoffer] en/of het wikkelen van tape rond/om de nek van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het meermalen, althans éénmaal met kracht
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met de vuist(en) en/of een hard voorwerp op/tegen het (achter)hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] slaan en/of stompen en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet(en) op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] schoppen en/of trappen,
en welke feit(en) de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft/hebben gehad;
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2007 tot en met 16 juni 2007 te Pernis, gemeente Rotterdam en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben)hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet:
- de armen en/of handen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] met tape samengebonden/vastgebonden en/of
- tape op de mond van die [slachtoffer] geplakt en/of tape rond/om de nek van die [slachtoffer] gewikkeld en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal met kracht
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met de vuist(en) en/of een hard voorwerp op/tegen het (achter)hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet(en) op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] geschopt en/of getrapt,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2007 tot en met 18 juni 2007 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Feg, model 74, kaliber 7,65mm
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten 6 kogelpatronen van het merk NNY, kaliber 7,65mm en/of 12 kogelpatronen van het merk S&B, kaliber 7,65mm
hij op of omstreeks 18 juni 2007 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet in alle opzichten verenigt.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 april 2008 ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld, waarbij het hof zich op basis van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep geheel aansluit.
In de nacht van 15 op 16 juni 2007 is [slachtoffer], hierna "het slachtoffer", in de woning op de [adres] te Pernis overleden. Daaraan is het volgende voorafgegaan.
Het slachtoffer heeft met verdachte [medeverdachte C.] (hierna "[medeverdachte C.]") een relatie gehad. Zij woonden tot 30 mei 2007 samen. Op die datum heeft zij de woning verlaten nadat tussen hen een vechtpartij had plaatsgevonden waarbij [medeverdachte C.] letsel aan haar voorhoofd had opgelopen. (blz. 171 en 638 e.v. dossier TGO [naam onderzoek) [medeverdachte C.] en verdachte [medeverdachte A.] (hierna "[medeverdachte A.]") hebben in de periode vanaf medio januari 2007 regelmatig contact met elkaar gehad, waarbij [medeverdachte C.] onder meer over haar relatie met het slachtoffer sprak. (verklaring [medeverdachte A.] als getuige bij rechter-commissaris) Zij vertelde dat zij door hem in elkaar werd geslagen en dat zij geld van zijn rekening naar haar rekening had overgemaakt. (blz. 126 en blz.175) [medeverdachte C.] vertelde verder dat het slachtoffer goed zijn geld verdiende. (blz. 34) [medeverdachte C.] en [medeverdachte A.] hebben zeven of acht keer gesproken over de beroving van het slachtoffer. [medeverdachte C.] heeft een keer tegen [medeverdachte A.] gezegd dat hij de beroving moest uitstellen omdat er op dat moment onvoldoende geld op de rekening van het slachtoffer stond. Ook heeft zij aan hem gevraagd hoe hij de beroving wilde fiksen, omdat het slachtoffer hem zou herkennen. (blz. 176) [medeverdachte A.] wilde dat [medeverdachte C.] een valse handtekening zou zetten onder een overschrijvingsformulier van het slachtoffer. Het op die manier op een bankrekening van derden overgemaakte geld zou worden gedeeld. (blz. 176)
Op metrostation Tussenwater in Hoogvliet heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte C.] en [medeverdachte A.], waarbij verdachte [verdachte] (hierna "[verdachte]") ook aanwezig was. (blz. 127 en blz. 176) Daar is overlegd op welke manier het slachtoffer van zijn geld beroofd zou worden. Aanvankelijk is besproken dat [medeverdachte C.] een sleutel van de woning van het slachtoffer zou laten bijmaken zodat [medeverdachte A.] en [verdachte] 's nachts zijn woning zouden kunnen binnengaan. [medeverdachte C.] heeft gezegd dat het slot niet was veranderd. Om te voorkomen dat het slachtoffer aangifte zou doen, zou hij worden gechanteerd met het feit dat er op zijn laptop - die [medeverdachte C.] in haar bezit had - kinderporno stond. Daarnaast zou [medeverdachte C.] aangifte doen van mishandeling. (blz. 127 en verklaringen [medeverdachte A.] bij de rechter-commissaris)
Hierna zijn nog verschillende contacten geweest tussen de verdachten waarbij de plannen om het slachtoffer te beroven zijn besproken. (blz. 128 e.v. en blz. 176 e.v.) Uit de verschillende verklaringen maakt de rechtbank op dat [medeverdachte C.] en [medeverdachte A.] hierover samen spraken en ook [medeverdachte A.] en [verdachte] hierover samen spraken, waarbij [medeverdachte A.] zowel [medeverdachte C.] als [verdachte] op de hoogte hield van de zaken die buiten elkaars aanwezigheid waren besproken.
[medeverdachte A.] wist van [medeverdachte C.] dat het slachtoffer een hoop geld op zijn rekening had staan. (blz 92)
Op 7 juni 2007 is [verdachte] samen met getuige [getuige A.] in de woning van [medeverdachte A.] geweest waar eveneens is gesproken over de beroving van het slachtoffer. [verdachte] en [medeverdachte A.] hebben toen afgesproken de beroving in de woning van het slachtoffer te laten plaatsvinden, hem te slaan en zijn bankpas af te pakken en dan te gaan pinnen. [medeverdachte A.] heeft gezegd dat hij het slachtoffer zou slaan totdat hij zijn pincode zou geven. (blz. 92, blz. 129 en blz.185)
Op 8 juni 2007 is [verdachte] wederom naar de woning van [medeverdachte A.] gegaan. Toen is besproken dat de beroving dat weekeinde niet door zou gaan omdat het slachtoffer dat weekend bij zijn ouders was. Dit had [medeverdachte C.] aan [medeverdachte A.] verteld, evenals dat zij niet wist wanneer het slachtoffer weer in zijn eigen huis ging wonen. [verdachte] heeft nog aan [medeverdachte A.] voorgesteld om zijn vuurwapen mee te nemen naar de beroving, maar [medeverdachte A.] vond dat geen goed idee (blz. 92, blz. 93 en blz. 129)
Op 14 juni 2007 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachten op het metrostation Pernis. (blz. 130, blz. 177 en blz. 956 e.v.) Daar is met z'n drieën afgesproken dat de beroving in de woning van [medeverdachte A.] zou plaatsvinden. Het slachtoffer zou naar die woning worden meegenomen en in de woning worden besprongen en vastgetapet. Om te voorkomen dat de buren dat zouden horen stelde [medeverdachte C.] voor om de muziek hard aan te zetten. [verdachte] zou een dvd met harde muziek meenemen. (blz. 132) [medeverdachte C.] zou later die nacht horen of het was gelukt. (blz. 130 e.v.) De opbrengst van de beroving zou door verdachten worden gedeeld. (blz. 181 en blz. 928) Zij verklaarden bij deze gelegenheid alle drie dat zij het geld goed konden gebruiken (blz. 131). Het was de bedoeling dat in de nacht van de beroving alle rekeningen van het slachtoffer zouden worden leeggehaald. (verklaring [medeverdachte A.] bij rechter-commissaris) [medeverdachte A.] heeft aan het slachtoffer gevraagd om mee uit te gaan. (blz. 132) Rond 22.15 uur (aanvulling hof: op 15 juni 2007) is [verdachte] bij de woning van [medeverdachte A.] gearriveerd. Rond 22.30 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte A.] wat gedronken in een café. Daarna zijn zij naar de woning van het slachtoffer gereden. In de auto op weg naar het slachtoffer is (nogmaals) besproken hoe de beroving zou plaatsvinden. (blz. 133) Toen is ook afgesproken dat gebruik gemaakt zou worden van het feit dat [medeverdachte A.] zijn portemonnee was vergeten, en met vermelding van deze reden het slachtoffer meegenomen zou worden naar de woning van [medeverdachte A.]. (verklaring verdachte/getuige [medeverdachte A.] ter zitting)
[medeverdachte A.] en [verdachte] hebben het slachtoffer bij zijn woning opgehaald en zijn naar de woning van [medeverdachte A.] aan de [adres] gereden (blz. 39 e.v.), waar ze rond 23.15 uur zijn aangekomen. (blz. 522)
In de woning heeft het volgende plaatsgevonden.
[medeverdachte A.] en [verdachte] zijn met het slachtoffer de woning binnengegaan. In de woning hebben de verdachten en het slachtoffer cocaïne gebruikt, die [verdachte] had meegenomen. Hierna is het slachtoffer vastgepakt, waarna een worsteling is ontstaan en het slachtoffer op de grond terecht is gekomen. Terwijl [medeverdachte A.] op het slachtoffer zat en hem in bedwang hield, heeft [verdachte] de benen en de armen van het slachtoffer vastgetapet waarbij het slachtoffer zich verzette. (verklaring verdachte/getuige [medeverdachte A.] ter zitting) [verdachte] heeft hem toen met kracht in zijn buik geschopt. (blz. 96) Ook de mond van het slachtoffer werd getapet.
[medeverdachte A.] heeft, toen het slachtoffer op de grond lag, ongeveer 15 maal geschopt en geslagen, onder meer tegen het hoofd, zodat het slachtoffer zijn pincode zou geven. (verklaring verdachte/getuige [medeverdachte A.] ter zitting)
Nadat het slachtoffer zijn pincode had gegeven en deze door [medeverdachte A.] was gecontroleerd met behulp van internet, heeft [verdachte] de woning verlaten met het doel te gaan pinnen. Toen [verdachte] het portiek verliet zag hij dat de politie ter plaatse was gekomen.
Over het op het slachtoffer uitgeoefende geweld hebben [verdachte] en [medeverdachte A.] verschillend verklaard. [verdachte] heeft verklaard dat hij slechts één schop heeft gegeven. Naar zijn zeggen was [medeverdachte A.] helemaal doorgedraaid. Hij heeft [medeverdachte A.] horen schreeuwen: "hou je bek anders maak ik je dood" en hem meerdere keren heel hard op het achterhoofd van het slachtoffer zien stompen. Hij vond het zo erg wat hij zag dat hij op een gegeven moment niet meer durfde te kijken. (blz. 42) Wel was naar zijn zeggen het slachtoffer nog aanspreekbaar toen hij de woning verliet. [medeverdachte A.] heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [verdachte] het slachtoffer heeft mishandeld en dat [verdachte] - weliswaar minder vaak en minder hard dan hijzelf - ook meerdere malen heeft geschopt en geslagen. Verder heeft [medeverdachte A.] verklaard dat hij het slachtoffer niet meer heeft geschopt of geslagen nadat [verdachte] de woning had verlaten.
De buren en de politie hebben het volgende verklaard over de gebeurtenissen.
De buurman van verdachte [medeverdachte A.], getuige [getuige B.] (blz. 380) heeft om 23.45 uur (verslag meldkamer blz. 1863) de politie gebeld met de melding dat hij zag dat er een persoon in de woning van verdachte [medeverdachte A.] werd vastgetapet. Ongeveer vijf minuten voor de melding had hij hard gestommel en gebonk gehoord, dat klonk alsof er gevochten werd in de woning. Hij hoorde iemand constant "help" roepen. Toen hij op het balkon ging kijken zag hij iemand op de grond liggen die waarschijnlijk tegen de keukenkast aanlag. Hij zag dat er benen werden ingetapet en zag spartelen. Daarop heeft hij de politie gebeld. Tot aan het moment dat zijn zoon thuis kwam, heeft de buurman ongeveer een kwartier lang gebonk gehoord en - met tussenpauzes - hulpgeroep vanuit de woning van [medeverdachte A.]. (blz. 381)
Getuige [getuige C.] bevond zich in een café aan de [adres}. Hij zag rond 23.55 uur politie voor het huis van zijn ouders aan de [adres] staan. Rond 00.00 uur kwam hij de woning van zijn ouders binnen. Hij hoorde vanuit de woning van [medeverdachte A.] een hoop gestommel. Hij heeft met een glas tegen de muur geluisterd en heeft in de woning van [medeverdachte A.], ter hoogte van de keuken, een soort doffe klappen gehoord en een hoop gekreun. Iets later heeft hij [medeverdachte A.] horen zeggen: "waar is ze" of "waar is het" en hierna hoorde hij weer een hoop gestommel alsof er iemand klappen kreeg en gekreun. Tot slot hoorde hij een hoop enorm harde klappen die wel een minuut aanhielden. Daarna heeft hij niemand meer horen kreunen. Alles bij elkaar hoorde hij het slachtoffer een kwartier schreeuwen en daarna nog tien minuten kreunen. (blz. 384 en de verklaring van de getuige bij de rechter-commissaris)
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zien om 00.10 uur (blz. 001)(aanvulling hof: op 16 juni 2007) of 00.07 uur (blz. 423) een man uit het portiek van de woning komen. Deze man blijkt later [verdachte] te zijn. In het meldkamerverslag wordt vermeld dat deze verbalisanten om 00.03 uur een persoon zien die vermoedelijk uit de woning komt. De rechtbank neemt aan dat dit [verdachte] is. Om 00.06 uur hebben de verbalisanten contact met [verdachte]. (blz. 1865)
De patholoog-anatoom heeft een groot aantal letsels geconstateerd aan in het bijzonder het hoofd, de hals en de rug van het slachtoffer. Daarnaast was er toegenomen bewegelijkheid van de halswervelkolom ter plaatse van de eerste en tweede wervel en het ruggenmerg was hier beschadigd. Tevens was er bloed onder de harde hersenvliezen. Al deze letsels kunnen het gevolg zijn van (hevig) herhaaldelijk (hard) slaan, al dan niet met een zwaar voorwerp en/of schoppen. Deze letsels verklaren het intreden van de dood zonder meer. Het is waarschijnlijk dat het slachtoffer na het oplopen van de geweldsinwerking nog enige tijd heeft geleefd. Het is waarschijnlijker dat de meeste verwondingen één of enkele uren voor het overlijden zijn toegebracht dan enkele minuten voor het overlijden. Het letsel aan de wervelkolom kan mogelijk recenter van aard zijn. (blz. 1833)
Uit het rapport van de patholoog-anatoom volgt dat de kans groot is dat het merendeel van de letsels niet vlak voor het overlijden is aangebracht. Het tijdstip van het overlijden is niet exact bekend, maar toen de politie binnentrad tussen 00.41 en 00.44 uur (blz. 8, blz. 1836) werd er geen pols meer gevoeld. (blz. 431)
Gelet op het tijdstip dat [verdachte] de woning uitkomt (tussen 00.03 en 00.10 uur) en de verklaringen van de getuigen [getuigen B. en C.] stelt de rechtbank vast dat er in elk geval gedurende een kwartier geweld is gebruikt jegens het slachtoffer door [medeverdachte A.] en [verdachte] samen, althans in elk geval waar [verdachte] bij was. Gelet op de marges die de patholoog-anatoom heeft aangegeven bij zijn poging om de datering van de letsels weer te geven, kan de rechtbank niet vaststellen op welk moment de dodelijke letsels zijn toegebracht.
Uit onderzoek is gebleken dat er bloed van het slachtoffer aan beide handen en de rechterschoen van [medeverdachte A.] zat. (blz. 1808)
Na het overlijden van het slachtoffer heeft [medeverdachte C.] op 30 juni 2007 geprobeerd om na te gaan of er geld was afgeschreven van de rekening van het slachtoffer. (blz. 602)
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair (medeplegen van moord) is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 15 juni 2007 tot en met 16 juni 2007 te Pernis, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk
- de armen en benen van die [slachtoffer] met tape samengebonden/vastgebonden en
- tape op de mond van die [slachtoffer] geplakt en (vervolgens) meermalen, met kracht
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met de vuisten op/tegen het (achter)hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] geschopt en/of getrapt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) van een bankpas en/of afpersing van een bankpas en/of (daarbij behorende) pincode, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
hij in de periode van 15 juni 2007 tot en met 16 juni 2007 te Pernis, gemeente Rotterdam , tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en/of zijn mededader met dat opzet:
- de armen en benen van die [slachtoffer] met tape samengebonden/vastgebonden.
hij in de periode van 18 april 2007 tot en met 18 juni 2007 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Feg, model 74, kaliber 7,65mm
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten 6 kogelpatronen van het merk NNY, kaliber 7,65mm en 12 kogelpatronen van het merk S&B, kaliber 7,65mm
hij op 18 juni 2007 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat - kort gezegd - het oogmerk van de verdachte niet was gericht op de dood van het slachtoffer, maar op diens beroving. De raadsvrouw merkt hierbij op dat hetgeen er na verdachtes vertrek uit de woning met het slachtoffer is gebeurd, door de verdachte niet is voorzien en ook niet is gewild. Er is dan ook volgens de raadsvrouw geen sprake van medeplegen met betrekking tot de tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vier aandachtsstreepjes betrekking hebbend op het geweld reeds onder 1 ten laste zijn gelegd, waardoor sprake is van hetzelfde feitencomplex en eendaadse samenloop zodat artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast.
Met betrekking tot het hiervoor als eerste weergegeven verweer is het hof niet tot andere overwegingen of een ander oordeel gekomen dan de rechtbank. Daarom geeft het hof die overwegingen van de rechtbank hierna grotendeels woordelijk weer en maakt die tot de zijne.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte om het slachtoffer, indien nodig met gebruikmaking van geweld, te beroven. De verdachte en de medeverdachte hebben samen het plan bedacht - daarbij geholpen door de medeverdachte [medeverdachte C.] - en uitgevoerd. Dat verdachte niet de bedoeling, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, had het slachtoffer te doden staat aan een bewezenverklaring van de gekwalificeerde doodslag niet in de weg. Allereerst hebben verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer vastgetapet aan armen, benen en op de mond. Verdachte heeft in elk geval eenmaal het slachtoffer krachtig in de buik geschopt, terwijl deze op de grond lag. Daarna heeft de medeverdachte, waar verdachte bij was, het slachtoffer meerdere malen hard op het achterhoofd gestompt. Verdachte vond dit geweld zo heftig, dat hij op dat moment niet meer durfde te kijken. Daarna heeft verdachte de woning verlaten om geld te gaan pinnen met de bankpas van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer in hulpeloze toestand vastgebonden achtergelaten bij degene die zojuist fors geweld op het hoofd van het slachtoffer had uitgeoefend. Daarna heeft verdachte niets meer gedaan om de penibele toestand waarin het slachtoffer zich bevond te beëindigen. Meer in het bijzonder heeft hij ervan afgezien de politie te vertellen dat zich in huis iets bijzonder ernstigs afspeelde en heeft hij verzuimd aan te dringen op onmiddellijk optreden.
Onder voornoemde omstandigheden kan de verdachte zich niet meer met recht op de stelling beroepen, dat hij de dood van het slachtoffer niet heeft kunnen voorzien en er niet aan heeft bijgedragen. Door het slachtoffer weerloos te maken, geweld op hem uit te oefenen en aan te zien dat zijn medeverdachte ernstig geweld uitoefende op - onder meer - het hoofd van het slachtoffer en vervolgens het slachtoffer in deze toestand hulpeloos achter te laten, verzuimend adequaat op te treden, heeft verdachte nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachte en heeft hij minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer later zou komen te overlijden.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof is anders dan de rechtbank en de verdediging van oordeel dat er ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, noch van een voortgezette handeling, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In aanmerking genomen dat de beide bewezenverklaarde feiten zich grotendeels gelijktijdig hebben afgespeeld, en er in die zin sprake is van samenloop, moeten die feiten naar het oordeel van het hof niettemin worden beschouwd als op zichzelf staande handelingen die samen meer dan één misdrijf opleveren. Het hof zal dan ook toepassing geven aan het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (meerdaadse samenloop).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van doodslag, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag en aan opzettelijke vrijheidsberoving de dood ten gevolge hebbend. De verdachte heeft van een vriend gehoord dat het latere slachtoffer goed bij kas was. Verdachte, die ook wel geld kon gebruiken, heeft deelgenomen aan het maken van plannen om het slachtoffer te gaan beroven. Verdachte, [medeverdachte A.] en diens vriendin [medeverdachte C.] hebben herhaaldelijk overleg gevoerd over de manier en het moment waarop de beroving zou plaatsvinden. Met een smoes is het slachtoffer naar de woning van de vriend gelokt waar hij op een gegeven moment is overmeesterd en vastgetapet en zodoende weerloos is gemaakt. Hierna is de pincode letterlijk uit het slachtoffer geslagen. Het geweld dat daarbij is gebruikt is zo hevig geweest dat het slachtoffer hierdoor is overleden. De patholoog-anatoom spreekt van excessief geweld.
Het bewezenverklaarde is buitengewoon ernstig. Vooral de meedogenloosheid, de brutaliteit en de berekenende manier waarop verdachte, de medeverdachte en de medeplichtige hebben geprobeerd het slachtoffer van diens geld te beroven is zeer schokkend. De verdachte en diens medeverdachte hebben op zeer agressieve wijze een mens het leven ontnomen. Vaststaat dat het slachtoffer enige tijd in doodsnood heeft verkeerd door het gewelddadige en nietsontziende handelen van verdachte en zijn medeverdachte. Zij hebben zich op die fatale avond in juni 2007 enkel laten leiden door financieel gewin en zich niet bekommerd om het slachtoffer - een jonge man die midden in het leven stond - en zijn dierbaren. Niet alleen het verlies zelf, maar ook de manier waarop het slachtoffer is overleden heeft de nabestaanden van het slachtoffer onmetelijk veel verdriet toegebracht.
Gelet op de aard en ernst van deze twee nauw samenhangende misdrijven, en in het bijzonder ook de berekende wijze van voorbereiding en de wrede uitvoering daarvan is een straf hoger dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd, naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de verdachte degene is geweest die de politie op een kritiek moment in het ongewisse heeft gelaten over wat er zich in de woning afspeelde of had afgespeeld en dat hij zich bovendien heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven die strafbaar zijn gesteld in de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. In beginsel acht het hof een straf gelijk aan die van de medeverdachte [medeverdachte A.] dan ook passend en geboden. Niettemin ziet het hof in de na te noemen persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de overwogen gevangenisstraf te matigen.
Het hof houdt in dat verband in de eerste plaats rekening met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 6 februari 2009 niet eerder is veroordeeld.
Het hof heeft daarbij voorts kennisgenomen van en rekening gehouden met de inhoud van een psychiatrisch rapport, d.d. 3 september 2007 opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, en een psychologisch rapport d.d. 24 september 2007, opgemaakt door drs. B.F. Hoek, waarin - kort samengevat - het volgende wordt geconcludeerd.
Bij verdachte worden geen aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke of gebrekkige ontwikkeling anders dan dat hij trekken vertoont van een afhankelijke persoonlijkheid waardoor het voor hem moeilijk is eigen beslissingen te nemen. Op grond van bovenstaande concludeert de psycholoog dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. De psychiater komt tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verdachte heeft door zijn afhankelijkheid een verminderd zelfregulerend vermogen en is voor zijn functioneren voor een deel afhankelijk van anderen. Hij heeft een verminderd probleemoplossend vermogen en weinig zelfvertrouwen. Deze factoren beïnvloeden de kans op recidive in ongunstige zin, aldus de psycholoog. De psychiater concludeert dat kans op herhaling waarschijnlijk enigermate kan worden verlaagd door behandeling van misbruik en afhankelijkheid van cocaïne.
Het hof kan zich verenigen met de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten van de psychiater en de psycholoog en komt op grond daarvan tot het oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte in lichte of enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van een adviesrapport van de Stichting Reclassering Nederland, d.d. 24 september 2007, opgemaakt door J. Lieuwma, reclasseringswerker.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de inhoud van het Eindverslag Cova+ van het Leger des Heils, d.d. 6 april 2009, waarin positief over de verdachte wordt gerapporteerd.
Tenslotte heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte thans kennelijk de ernst van de gepleegde feiten onderkent.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben zich ter zake van beide feiten als benadeelde partijen in het geding gevoegd [benadeelde partij A.], de ouders van het slachtoffer, alsook [benadeelde partij B.], de minderjarige zoon van het slachtoffer.
a. De gezamenlijke vordering van [benadeelde partij A.].
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade bestaande uit:
1. Telefoonkosten ad € 90,33;
2. Representatiekosten ad € 339,35;
3. Reiskosten ad € 253,50;
4. Griffierechten in verband met beneficiaire aanvaarding ad € 98,-;
5. Kosten uitvaart ad € 2.100,26;
6. Studiekosten [benadeelde partij A.]
ad € 2.087,18;
7. Grafmonument ad € 4.284,85;
8. Urnengraf ad € 1.334,50;
9. Notariskosten ad € 928,62;
10. Verzekering voor grafmonument ad € 299,94;
Dit betreft een bedrag van in totaal € 11.816,53.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.449,40 aan kosten voor rechtsbijstand.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering onder de toevoeging op het antwoordformulier: 'voor zover het gevorderde bedrag in tweede instantie (wederom) niet (geheel) wordt toegewezen op de aangedragen grondslag, wordt de grondslag van het niet toe te wijzen gedeelte hierbij aangevuld met 'extra kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep'.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de posten onder 1, 2, 3, 5, 7 en 8 alsook tot toewijzing van extra kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de overige posten heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij, omdat deze niet van eenvoudige aard zouden zijn.
Namens de verdachte is geconcludeerd tot afwijzing van de vordering dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat de posten 5 en 8, de kosten van de uitvaart en het urnengraf, vallen aan te merken als schade die rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht als gevolg van het eerste bewezenverklaarde feit en dat deze posten genoegzaam zijn onderbouwd. Dit onderdeel van de vordering, met een totaalbedrag van € 3.434,76, is derhalve toewijsbaar.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 1.449,40 in eerste aanleg en € 1.000,- in hoger beroep, alsmede in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof is van oordeel dat, hoewel voldoende aannemelijk is dat er door de benadeelde partij ook andere schade is geleden, de omvang daarvan in het kader van deze strafzaak niet op eenvoudige wijze valt vast te stellen, zodat de benadeelde partij in de overige posten niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze onderdelen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
b. De vordering van [benadeelde partij B.]
Deze benadeelde partij vordert door tussenkomst van zijn wettelijke vertegenwoordiger vergoeding van schade bestaande uit:
1. Affectieschade ad € 10.000,-;
2. De posten van [benadeelde partij A.] die niet voor toewijzing in aanmerking komen bij de beoordeling van hun eigen vordering.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,- aan kosten voor rechtsbijstand
Blijkens het antwoordformulier voor de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, heeft de benadeelde partij zijn vordering verhoogd tot een bedrag van € 30.793,38. Onder het kopje 'opmerkingen' wordt aangegeven: 'Voorzover het gevorderde bedrag in tweede instantie (wederom) niet (geheel) wordt toegewezen op de aangedragen grondslag, wordt de grondslag van het niet toegewezen gedeelte hierbij aangevuld met 'kosten voor gederfd levensonderhoud'.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding, nu de vordering niet van eenvoudige aard is en de kosten voor rechtsbijstand niet nader zijn onderbouwd.
Namens de verdachte is geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij B.].
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde partij B.] niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.434,76 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij A.].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 282, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij A.] tot een bedrag van € 3.434,76 (drieduizend vierhonderd-vierendertig euro en zesenzeventig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op € 2.449,40 (tweeduizend vierhonderdnegenenveertig euro en veertig eurocent) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij A.], van een bedrag van € 3.434,76 (drieduizend vierhonderdvierendertig euro en zesenzeventig cent) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 47 (zevenenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat indien een mededader geheel of deels aan deze betalingsverplichtingen heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre is bevrijd.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij B.] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. A.H. de Wild en mr. S. van Dissel, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juni 2009.
Mr. A.H. de Wild is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.