GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 juni 2009
Zaaknummer : 200.016.975.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-6001
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. Grabandt,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.S. Horstman.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 30 september 2008 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 1 juli 2008, waarvan het dictum is hersteld bij beschikking van 26 augustus 2008.
De moeder heeft op 5 januari 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 23 februari 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 28 november 2008 en 18 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 3 april 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J. Kerbusch in de plaats van mr. C. van Baalen-IJzerdoorn, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
De vader heeft ter terechtzitting zijn beroepschrift gewijzigd, in die zin dat hij thans verzoekt om de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder in eerste aanleg af te wijzen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de herstelbeschikking.
Bij die beschikkingen is, met wijziging in zoverre van de beschikking van 24 mei 2000 van de rechtbank Utrecht en uitvoerbaar bij voorraad, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: de kinderalimentatie) van na te noemen minderjarige met ingang van 8 oktober 2007 bepaald op € 531,- per maand. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie ten behoeve van de [minderjarige], geboren [in 1998], hierna de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de moeder af te wijzen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de kinderalimentatie nader vast te stellen op € 800,- per maand, althans op een bedrag als dit hof in goede justitie meent te behoren, en de vader te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4. De vader verzet zich daartegen.
5. Het hof zal allereerst de tweede grief van de vader behandelen, nu deze grief het meest verstrekkend is. In deze grief betoogt de vader dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een substantiële stijging van zijn inkomen, waardoor sprake zou zijn van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de draagkracht van partijen rechtvaardigt. De vader betwist dat sprake is van een substantiële wijziging van zijn inkomen en dat daarom geen sprake is van een wijziging van omstandigheden.
6. De moeder is van mening dat wel sprake is van een substantiële wijziging in het inkomen van de vader. Immers, in de afgelopen drie jaar is zijn inkomen gestegen met € 5.735,-, hetgeen neerkomt op ongeveer € 160,- bruto per maand. Volgens haar heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
7. Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld dient te worden of sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven dient plaats te vinden. De moeder heeft haar beroep op een wijziging van omstandigheden in eerste aanleg gebaseerd op een verhoging van de behoefte van de minderjarige en een verhoging van het inkomen van de vader.
Voor wat betreft de behoefte van de minderjarige overweegt het hof, evenals de rechtbank, dat de moeder niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat deze behoefte thans hoger is dan destijds in 2000 door de rechtbank is vastgesteld. Voorts is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat de door de rechtbank in 2000 vastgestelde behoefte niet inclusief de door haar opgevoerde bijzondere, behoefteverhogende kosten is of dat de opvangkosten die zij ten behoeve van de minderjarige maakt thans hoger zijn dan waarmee de rechtbank in 2000 al rekening heeft gehouden. Voor zover de moeder bedoelt te stellen dat het huidige inkomen van de vader het gezinsinkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan, overschrijdt op grond waarvan het inkomen van de vader de maatstaf moet zijn voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige, overweegt het hof dat de moeder hiertoe onvoldoende heeft gesteld, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Ten aanzien van de inkomenstijging van de vader overweegt het hof als volgt. Het inkomen van de vader bedroeg in 2004 € 39.232,- bruto per jaar. In 2007 bedroeg zijn inkomen € 44.967,- bruto per jaar, zijnde een stijging van € 5.735,- bruto in drie jaar tijd, hetgeen neerkomt op € 160,- bruto per maand. Het hof is van oordeel dat het inkomen van de vader thans niet substantieel hoger is dan het inkomen waarvan de rechtbank destijds is uitgegaan en dat de stijging van het inkomen evenmin zodanig is dat deze een hernieuwde beoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
8. Gelet op het vorenoverwogene komt het hof aan de bespreking van de overige grieven en het incidentele appel van de moeder niet meer toe.
9. Het hof ziet geen aanleiding om – zoals de moeder heeft verzocht – de vader te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
10. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de moeder alsnog af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Dusamos, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2009.