ECLI:NL:GHSGR:2009:BI7307

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.856.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de nakoming van een omgangsregeling tussen de vrouw en de man, ouders van een kind. De vrouw, appellante, heeft in kort geding een vordering ingesteld om de omgangsregeling die eerder door de voorzieningenrechter was vastgesteld, te herzien. De voorzieningenrechter had bepaald dat de man het kind de eerste twee zaterdagen van de maand bij zich mocht hebben, waarna de eerdere regeling van 11 oktober 2007 weer in werking zou treden. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft vier grieven ingediend in het hoger beroep.

De vrouw betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de omgangsregeling in het belang van het kind is. Ze stelt dat het kind na het opstarten van de omgangsregeling agressief gedrag vertoont en dat er zorgen zijn over de zorg die de man voor het kind kan bieden. De vrouw heeft ook aangevoerd dat de man ongezonde belangstelling voor de genitaliën van het kind vertoont en dat er incidenten zijn geweest waarbij het kind met een verbrande huid en krassen terugkwam van de omgang.

Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de omgang tussen de man en het kind moet worden hervat. Het hof benadrukt dat in kort geding in beginsel geen uitgebreid onderzoek kan plaatsvinden naar de vraag of de omgangsregeling nog in het belang van het kind is. De geldende regeling blijft de basis voor de beoordeling van de vordering. Het hof heeft geen zwaarwegende feiten en omstandigheden kunnen vaststellen die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.

De beslissing van het hof is om het bestreden vonnis te bekrachtigen en de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 2 juni 2009 door de rechters M. van Nievelt, A. van Dijk en J. Mink.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.007.856/01
Rolnummer rechtbank : KG 08/328
arrest van de familiekamer d.d. 2 juni 2009
inzake
[appellante],
wonende te ‘s-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. E.A.J. Verschuur-van der Voort, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[verweerder],
wonende te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. mr. F.W. Hoff, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 3 juni 2008 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 mei 2008, door de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij appèldagvaarding heeft de vrouw vier grieven aangevoerd. Bij conclusie van eis in appèl heeft de vrouw geconcludeerd voor grieven overeenkomstig de appèldagvaarding. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze zal ontzeggen en de vorderingen van de vrouw alsnog zal toewijzen.
Bij memorie van antwoord, waarbij vijf producties zijn overgelegd, heeft de man de grieven bestreden. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
De vrouw heeft nog een akte overlegging producties genomen, waaraan acht producties zijn gehecht.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals door de voorzieningenrechter vastgesteld onder 1 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat, na betekening van dit vonnis, de man gerechtigd is [het kind] de eerste twee zaterdagen van 10.00 tot 13.00 uur bij zich te hebben en dat vervolgens de omgangsregeling zoals in het vonnis van 11 oktober 2007 is bepaald, wordt hervat, zodat de man vervolgens gerechtigd is [het kind] op zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur bij zich te hebben. Voorts is bepaald dat de vrouw een dwangsom verbeurt van
€ 1.000,- per keer dat zij de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 15.000,- en dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging. Tot zover is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het in reconventie gevorderde is afgewezen. In conventie en in reconventie is bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De eerste twee grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
In haar eerste grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte onder 2 heeft gesteld dat de vrouw haar ziekte onder controle zou hebben.
In haar tweede grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter van onjuiste feiten is uitgegaan althans geen acht heeft geslagen op hetgeen van de zijde van de vrouw is aangevoerd. De vrouw stelt dat onjuist is dat de man contact is onthouden nadat de relatie tussen de vrouw en de man verbroken is. Voorts dat onjuist is dat de vrouw de mediation na één sessie afgebroken zou hebben. En tot slot heeft de voorzieningenrechter volgens de vrouw ten onrechte overgenomen dat de man [het kind] vanaf begin februari niet meer zou hebben gezien.
4. Het hof overweegt hieromtrent dat de vrouw niet opkomt tegen door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, maar tegen hetgeen door de man is aangevoerd. De vrouw verwijst naar onderdeel 2 van het bestreden vonnis, waarin de stellingen van partijen zijn opgenomen, derhalve niet naar de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten. Deze grieven van de vrouw missen dan ook feitelijke grondslag en falen derhalve.
5. De derde en de vierde grief lenen zich eveneens voor een gezamenlijke behandeling.
In haar derde grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat door de vrouw geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat de in het vonnis van 11 oktober 2007 vastgestelde omgangsregeling niet langer in het belang van [het kind] is. De vrouw stelt daar toe dat [het kind] na het opstarten van de omgangsregeling anders is geworden dan hij was. Hij ging agressief gedrag vertonen. In december traden gedurende de nacht ook “night terrors”op. Er is wel degelijk een samenhang tussen de night terrors en de omgang aannemelijk gemaakt. De man toont een ongezonde belangstelling voor de genitaliën van [het kind]. De man kan niet goed voor [het kind] zorgen. In mei 2008 kwam [het kind] een keer terug met een zonverbrande huid, had hij een keer krassen op zijn dijbenen en heupen en was de huid rond zijn billen een keer zodanig geïrriteerd en rood dat het zeer pijnlijk voor hem was. Het is de vraag of het verantwoord is dat de man met [het kind] omgang heeft zonder dat daar een derde bij is die de belangen van [het kind] kan behartigen.
In haar vierde grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte de reconventionele vorderingen van de vrouw heeft afgewezen en de vordering van de man om een dwangsom op het niet naleven van de omgang te stellen, heeft toegewezen. De vrouw voert aan door middel van verklaringen te hebben aangetoond dat er aanwijzingen zijn dat [het kind] niet goed reageert op de omgang met de man. De vrouw stelt niets te weten van de man. Hij stalkt haar.
5. De man heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Hij betwist de samenhang tussen omgang van de man met [het kind] en de night terrors. De arts die [het kind] vanaf de geboorte heeft begeleid, heeft gezegd dat de ouders zich geen zorgen hoeven te maken om de night terrors. De man heeft betwist dat hij contact met de vrouw onderhoudt buiten het noodzakelijke contact over [het kind]. Hij ontkent hetgeen de vrouw stelt over een ongezonde belangstelling zijnerzijds voor de genitaliën van [het kind]. De man betwist dat de klachten die de vrouw enige dagen na de omgang in mei 2008 aan hem kenbaar maakte in verband staan met of hun oorzaak vinden in de omgang tussen de man en [het kind].
6. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd niet in de weg staat aan een omgang tussen de man en [het kind] zodat deze diende te worden hervat. Het hof neemt dit oordeel van de voorzieningenrechter over en maakt dit tot het zijne.
Voorop staat dat de man recht heeft op omgang met [het kind]. Dit is slechts anders indien zich een ontzeggingsgrond zou voordoen. In kort geding is in beginsel geen plaats voor een (uitgebreid) onderzoek naar de vraag of een eerder door de rechter vastgestelde omgangsregeling niet langer in het belang van [het kind] zou zijn en is de geldende regeling de grondslag voor de beoordeling van de vordering. Het hof is niet gebleken van zo zwaarwegende feiten en omstandigheden dat het voorgaande in dit geval uitzondering zou moeten lijden.
7. Hetgeen de vrouw nog heeft aangevoerd met betrekking tot voorvallen die in het kader van de omgang zouden hebben plaatsgevonden na het bestreden vonnis maakt dit niet anders. De vrouw legt een verband tussen een handelen van de man met betrekking tot [het kind] tijdens de omgang en hetgeen de vrouw heeft geconstateerd bij [het kind] in mei 2008. Dit is door de man betwist en door de vrouw niet aannemelijk gemaakt, nog daargelaten de vraag of, indien wel aannemelijk, dit een stopzetting dan wel schorsing van de omgang zou rechtvaardigen. Van andere relevante omstandigheden die na het bestreden vonnis zouden zijn opgekomen is evenmin gebleken.
8. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Beslissing
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. van Nievelt, van Dijk en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2009 in aanwezigheid van de griffier.