GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 15 april 2009
Zaaknummer : 105.012.924.01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 07-1209
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W. Weehuizen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg, en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.E. Gout de Kreek.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 maart 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2008.
De moeder heeft op 23 mei 2008 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 16 maart 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Bij fax van 17 maart 2009 heeft de advocaat van de vader bericht niet ter terechtzitting te zullen verschijnen en niet te weten of de vader wel zal verschijnen.
Op 18 maart 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder, en namens Jeugdzorg mevrouw C.L. Teeuwen en de heer J.C.J van Gammeren. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Ter terechtzitting is door Jeugdzorg overgelegd een afschrift van een beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 februari 2005, waarbij een omgangsregeling is vastgesteld tussen de vader en de hierna te noemen minderjarigen.
Na afloop van de mondelinge behandeling is door een griffiemedewerker van het hof aan de kamer overhandigd een fax van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 18 maart 2009 om 15:26 uur, derhalve vier minuten voor aanvang van de mondelinge behandeling, met de volgende inhoud:
In aansluiting op mijn fax-brief van 17 maart 2009 laat ik u het navolgende weten. Cliënt [naam appellant] belde mij enkele minuten geleden met de mededeling, dat hij zojuist vanaf een vakantie van drie weken was teruggekeerd en pas zo-even heeft kennis gekregen van de zitting op 18 maart 2009. Cliënt liet weten de zitting te willen bijwonen. Hierbij verzoek ik u om de behandeling van deze zaak op 18 maart 2009 aan te houden en op de kortst mogelijke termijn een nieuwe zittingsdatum te bepalen.
Het hof wijst het verzoek tot aanhouding af. Dat de vader afwezig was toen de oproep tot bijwoning van de mondelinge behandeling hem heeft bereikt, komt voor zijn risico. Het zou derhalve in strijd zijn met een goede procesorde het verzoek in te willigen. De vader is voor de mondelinge behandeling behoorlijk opgeroepen en daardoor in de gelegenheid gesteld zijn standpunt persoonlijk toe te lichten of door zijn advocaat te laten toelichten.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de bestaande omgangsregeling tussen de vader en de na te noemen minderjarigen gewijzigd in die zin, dat de omgang is beëindigd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang van de vader met de minderjarigen [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats], en [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van Jeugdzorg af te wijzen. Hij voert aan dat omgang in het belang van zichzelf en de kinderen is en stelt dat er geen redenen zijn de omgang stop te zetten. Daarnaast stelt hij dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven omdat de rechtbank haar beslissing heeft gegeven terwijl zij niet beschikte over de beslissing waarvan wijziging werd verzocht, omdat omgang niet volledig kan worden “stopgezet” maar hooguit kan worden geschorst en omdat niet is beslist op het verzoek van de vader om een alternatieve omgangsregeling te bepalen in het geval de bestaande omgangsregeling niet juist zou zijn.
3. Jeugdzorg heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Volgens Jeugdzorg maakt het feit dat de vader geen contact heeft met de moeder en de kinderen de moeder rustig. Zij heeft zich daardoor positief ontwikkeld en zich op de verdere ontwikkeling van de kinderen kunnen richten, en dat heeft zijn vruchten afgeworpen: het gaat goed met de moeder en de kinderen. Jeugdzorg constateert dat zodra de vader ter sprake komt, de moeder zeer gestrest en angstig raakt. Dit heeft zijn schadelijke weerslag op de kinderen, die, gezien hun zeer jonge leeftijd en het feit dat de moeder hun belangrijkste hechtingsfiguur is, in belangrijke mate van haar afhankelijk zijn. Jeugdzorg acht “stopzetting” van de omgangsregeling daarom noodzakelijk met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling.
4. De moeder heeft bij monde van haar advocaat ter terechtzitting verklaard dat zij op dit moment geen omgang wenst, aangezien de vader een bedreiging voor haar en de kinderen is. Nu er al een tijd geen omgang is geweest, is er rust in haar gezin gekomen en de rust stelt haar in staat een betere moeder te zijn.
5. Het hof overweegt het volgende. Voor de duur van de ondertoezichtstelling kan de rechter op basis van artikel 1:263b BW op verzoek van Jeugdzorg een eerder door de rechter vastgestelde omgangsregeling wijzigen voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling. Aangenomen moet worden dat een wijziging ook een ontzegging kan inhouden. Bij beschikking van 9 februari 2005 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch een omgangsregeling bepaald, waaraan door partijen slechts een paar keer uitvoering is gegeven. De laatste keer is alweer enige tijd geleden. Zowel de moeder als Jeugdzorg is nu van mening dat er vooralsnog geen omgang moet zijn tussen de vader en de kinderen.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en op de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat omgang van de vader met de kinderen leidt tot angst en stress bij de moeder en de kinderen. Waar het doel van de ondertoezichtstelling is het kind met het gezin te behoeden voor ernstige bedreigingen van zijn geestelijke of lichamelijke belangen of zijn gezondheid, is het in dat kader noodzakelijk een bestaande omgangsregeling te wijzigen waaronder begrepen te beëindigen als deze een bron is van stress en angst en door die stress en angst het doel van de ondertoezichtstelling niet kan worden bereikt. Het hof is – gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden – daarom van oordeel dat de rechtbank terecht een beschikking heeft gegeven inhoudende, dat de bestaande omgangsregeling wordt beëindigd. Deze beëindiging of stopzetting is per definitie tijdelijk van aard, zoals volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 27 februari 2009, LJN BG5045. Hetgeen de vader overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking, aangezien dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Stille en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2009.