GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 22 april 2009
Zaaknummer : 105.012.715/01
Rekestnummer : 286-H-08
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-1188
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.J.W. de Water.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 19 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 20 november 2007.
De vrouw heeft op 30 april 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 maart 2008 en 5 augustus 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 6 mei 2008, 9 juni 2008 en 23 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de man, bijgestaan door mr. G.G. Zwaal, namens zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaten onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn de verzoeken van de man tot nihilstelling van de te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en tot wijziging van het echtscheidingsconvenant tussen partijen afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek van de man tot nihilstelling van de te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en het verzoek tot wijziging van het echtscheidingsconvenant dat partijen op 30 januari 2003 hebben gesloten.
2. De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
I. met wijziging van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 5 maart 2003 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levenson¬derhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2007 vast te stellen op nihil, althans op zodanig bedrag en met ingang vanaf zodanige datum als het hof in goede justitie redelijk acht en de vrouw te veroordelen de op grond van de ten deze te nemen beschikking te veel door de man aan de vrouw betaalde bijdragen terug te betalen;
II. met wijziging van het echtscheidingsconvenant tussen partijen van 30 januari 2003 te bepalen dat de arti¬kelen 1.1, 2.1 tot en met 2.4 en 5.6 gelijktijdig met ingang van de datum van wijziging van de partneralimentatie als verzocht onder I hun kracht verliezen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.
4. Ter toelichting op zijn hoger beroep heeft de man heeft vijf grieven aangevoerd.
Grove miskenning wettelijke maatstaven
Ziektekosten
5. De man stelt in de eerste grief dat de overeenkomst tussen partijen is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, hetgeen grond oplevert voor wijziging van de overeenkomst ex artikel 1:401 lid 5 BW. De man stelt dat de IZK-regeling, met een vergoeding van gemiddeld € 369,39 per maand, vrijwel volledig premie c.q. kostendekkend was. Na de echtscheiding is deze voor de ziektekostenpremie ontvangen vergoeding ten aanzien van de voor de vrouw en kinderen voldane premie volledig weggevallen, waardoor de man sindsdien een aanzienlijke kostenpost erbij heeft gekregen. De man is voorts van mening dat hij voldoende met bewijsstukken heeft aangetoond dat deze vergoeding geheel kostendekkend was.
6. De vrouw stelt dat de mate van kostendekkendheid van de vergoeding die de man van zijn werkgever in het kader van de ziektekostenverzekering ontvangt, geen rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de draagkracht van de man of voor de bepaling van de hoogte van de partneralimentatie.
7. Het hof overweegt als volgt. De in artikel 1:401 lid 5 BW bepaalde "grove miskenning van de wettelijke maatstaven" ziet erop dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. De man heeft niet onderbouwd, dat hetgeen hij heeft gesteld zoals onder 5 is weergegeven, tot een dergelijke wanverhouding leidt. De eerste grief van de man faalt derhalve.
Wijziging van omstandigheden/niet-wijzigingsbeding
8. In de tweede grief stelt de man dat er sprake is van ingrijpende wijziging van omstandigheden, doordat zijn inkomen een lichte reële en forse relatieve daling heeft doorgemaakt, welke daling niet het gevolg is van zijn eigen keuze. Evenmin is de daling voor partijen voorzienbaar geweest bij het aangaan van het convenant. De man stelt dat zijn inkomen in 2006 € 43.753,76 bedroeg, waarbij de inkomsten uit nevenwerkzaamheden bij stichting [naam] voor een bruto bedrag van € 847,- per jaar buiten beschouwing moet worden gelaten. In de derde grief stelt de man, doordat hij onderhoudsplichtig is geworden voor de bij hem wonende minderjarige kinderen van zijn partner, er een uitzonderlijke omstandigheid is ontstaan die bij het aangaan van het niet-wijzigingsbeding door partijen niet onder ogen is gezien, en die thans op zichzelf al grond is voor wijziging van het convenant.
9. De vrouw stelt dat de man zowel een loonsverlaging als een loonsverhoging heeft geaccepteerd, dan wel is hij uit vrije keus minder gaan werken. Zij stelt dat een inkomensdaling niet ten nadele van de alimentatieverplichting van de man dient te komen. Voorts is een inkomensdaling van 10%, zoals is overeengekomen in het echtscheidingsconvenant, niet aan de orde. De vrouw stelt voorts dat de verbintenis van de man met zijn nieuwe partner niet ten nadele van het inkomen en de behoefte van de vrouw mag leiden.
10. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn bij echtscheidingsconvenant van 30 januari 2003 een zogenaamd beding van niet-wijziging overeengekomen. Een beding van niet-wijziging houdt in dat de overeengekomen alimentatie niet kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Alleen indien sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker van de wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging mag worden gehouden, als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW, kan het beding terzijde worden geschoven. Hier worden aan de zijde van de man de volgende omstandigheden onder begrepen: het geval dat de man buiten zijn toedoen is ontslagen of arbeidsongeschikt is geworden en zijn inkomsten met tenminste 10% zijn verminderd. Voorts zal een nieuwe partner geen aanleiding zijn voor een wijziging.
Inkomen
11. De man lijkt te betogen dat vanwege een onvoorzienbare inkomensdaling hij geen draagkracht meer heeft om de overeengekomen alimentatie voor de vrouw te betalen. Het is het hof gebleken dat in het convenant een inkomen is opgenomen van € 44.165,82 bruto per jaar, inclusief vakantietoeslag en dertiende maand. Uit de door de man in het geding gebrachte jaaropgave over 2007 blijkt dat hij een inkomen heeft gegeneert van € 49.847,- bruto per jaar. Anders dan de man stelt is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een inkomensvermindering aan de zijde van de man, zodat op dit punt het door de man aangevoerde geen wijziging van omstandigheden oplevert.
Nieuwe partner met kinderen
12. Van belang is hierbij of de mogelijke wijziging van een bepaalde omstandigheid tijdens de onderhandelingen over het convenant ter sprake is gekomen en of de vrouw heeft begrepen en heeft mogen begrijpen dat de man het risico van die wijziging voor zijn rekening nam. Uit de rechtspraak volgt dat in het algemeen de omstandigheid dat de gezinssituatie van de man is gewijzigd, niet wordt beschouwd als een zo uitzonderlijke omstandigheid dat deze bij het aangaan van het beding door partijen niet onder ogen zal zijn gezien. In het onderhavige geval blijkt dit ook uit hetgeen uit de tekst van het convenant volgt en uit hetgeen partijen ter zitting over de totstandkoming van het convenant hebben verklaard. Het feit dat de nieuwe partner kinderen heeft, acht het hof evenmin een uitzonderlijke omstandigheid. Het hof is dan ook van oordeel dat de nieuwe gezinssituatie van de man geen zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden met zich brengt, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging kan worden gehouden.
13. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden, laat staan van zodanig ingrijpende gewijzigde omstandigheden dat het niet-wijzigingsbeding de vrouw niet langer mag worden tegengeworpen. Het hof passeert derhalve deze grieven.
Behoefte vrouw
14. In de vierde grief stelt de man dat hij onmogelijk zijn stelling, dat de vrouw geen gehoor zou hebben gegeven aan de in artikel 2 van het convenant neergelegde afspraak, nader met bewijs kan onderbouwen. De man stelt dat het aan de vrouw is om te bewijzen dat zij de betreffende informatie wel heeft verstrekt. In de vijfde grief stelt de man dat het aan de vrouw is om te bewijzen dat zij niet in staat kan worden geacht om meer inkomen te verwerven tengevolge van gezondheidsproblemen.
15. De vrouw stelt dat voor een volledige werkkring meer factoren van belang zijn dan alleen de leeftijd van haar kinderen. Naast haar eigen beperkte gezondheidssituatie heeft de vrouw geringe kansen op de arbeidsmarkt gezien haar leeftijd en opleiding en heeft zij de intensieve zorg voor twee van de drie kinderen van partijen, die nog thuis wonen en die wegens psychische klachten veel aandacht en begeleiding behoeven.
16. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw onder de gegeven omstandigheden, te weten de zorg voor en het belang van de kinderen, haar leeftijd van 61 jaar en haar fysieke gesteldheid, voldoende inspanningen heeft verricht om zich inkomen te verwerven, maar dat zij momenteel niet in staat is om door werkzaamheden geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw de stelling van de man aangaande het overleggen van gegevens omtrent haar inkomen en omvang van haar vermogen, gemotiveerd heeft bestreden en de stelling van de man is ook in hoger beroep niet nader onderbouwd. Ook deze grieven falen.
17. De overige stellingen van de man behoeven geen verdere bespreking aangezien deze niet tot een ander oordeel zullen leiden.
18. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mink en Milar, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2009.