ECLI:NL:GHSGR:2009:BI3608

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.007.282-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst en de gevolgen voor de betrokken partijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellant 1] en [appellant 2] tegen hun voormalige werkgever, Partners in Finance Accountants & Adviseurs B.V. De appellanten hebben hun arbeidsovereenkomst met Partners in Finance opgezegd en zijn vervolgens in dienst getreden bij Valeur Accountants & Adviseurs B.V. Partners in Finance heeft hen aangeklaagd wegens schending van een concurrentiebeding dat hen verbiedt om binnen twee jaar na beëindiging van hun dienstverband werkzaamheden te verrichten voor cliënten van de werkgever. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Partners in Finance afgewezen, met compensatie van de proceskosten. In hoger beroep vorderen de appellanten vernietiging van het vonnis en schorsing van het concurrentiebeding. Het hof oordeelt dat Partners in Finance een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, en dat de belangen van de appellanten niet opwegen tegen dit belang. Het hof bevestigt de afwijzing van de vorderingen van de appellanten en vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten. De appellanten worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, terwijl Partners in Finance in de kosten van het incidenteel hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.007.282/01
Rolnummer (oud) : C07/1417 KG
Rolnummer rechtbank : 206246 VV EXPL 07-89
arrest van de negende civiele kamer d.d. 3 februari 2009
inzake
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: [appellant 1],
advocaat: mr. R.G. Snouckaert van Schauburg te ’s-Gravenhage,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
appellante in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: [appellant 2],
advocaat: mr. E. Drok te ’s-Gravenhage,
tegen
PARTNERS IN FINANCE ACCOUNTANTS & ADVISEURS B.V.,
gevestigd te Rockanje,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: Partners in Finance,
advocaat: mr. E. Grabandt te ’s-Gravenhage.
Het geding
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 7 december 2007 waarbij een comparitie van partijen is gelast. [appellant 2] en [appellant 1] hebben ten behoeve van de comparitie bij brief van 8 januari 2008 een drietal producties overgelegd. De comparitie is op 22 januari 2008 gehouden, waarna de zaak weer naar de rol is verwezen. Partners in Finance heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en daarbij incidenteel beroep ingesteld, onder aanvoering van twee incidentele grieven. Daarop hebben [appellant 2] en [appellant 1] de incidentele grieven bij memorie van antwoord in het incidentele appel bestreden. Partners in Finance heeft vervolgens ten behoeve van het door haar gevraagde pleidooi een productie overgelegd. Ter zitting van het hof van 14 november 2008 heeft Partners in Finance haar standpunt uiteen doen zetten door mr. H. Snijders, advocaat te Dordrecht. [appellant 2] en [appellant 1] hebben het hof bericht af te zien van het recht op pleidooi en zijn niet ter zitting van 14 november 2008 verschenen. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
1.1 De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het gaat - samengevat - om het volgende.
1.2 [appellant 2] is met ingang van 1 februari 2007 voor onbepaalde tijd bij Partners in Finance in dienst getreden, in de functie van assistent-accountant, voor een laatstelijk brutosalaris van
€ 3.456,— per maand. [appellant 1] is met ingang van 1 maart 2007 voor onbepaalde tijd bij Partners in Finance in dienst getreden, in de functie van assistent-accountant, voor een laatstelijk brutosalaris van € 2.600,— per maand.
1.3 In de arbeidsovereenkomsten van [appellant 2] en [appellant 1] is in artikel 13 onder meer opgenomen:
“(...)
2. Het is werknemer, behoudens schriftelijke toestemming van de werkgever, verboden om binnen 2 jaar na beëindiging van de dienstbetrekking voor eigen rekening of in dienstbetrekking, direct of indirect, werkzaamheden te verrichten voor cliënten van werkgever dan wel voormalige cliënten van werkgever.
3. Bij overtreding van de in lid 1 en lid 2 omschreven verboden verbeurt de werknemer ten behoeve van een nader aan te geven doel c.q. instelling een direct opeisbare boete van € 1.000,-, vermeerderd met € 250,- per dag zolang de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om de werkelijke schade te vorderen (…)”.
1.4 Partners in Finance heeft drie aandeelhouders: zijnde [aandeelhouder 1] (hierna: [aandeelhouder 1]) via Kers Holding B.V., [aandeelhouder 2] (hierna: [aandeelhouder 2]) via Schipper Holding B.V. en [aandeelhouder 3] (hierna: [aandeelhouder 3]) via [X] Holding B.V..
1.5 [appellant 2] en [appellant 1] verrichtten hun werkzaamheden bij Partners in Finance onder supervisie van [aandeelhouder 3].
1.6 Op 23 augustus 2007 heeft [aandeelhouder 3] aangegeven per 1 oktober 2007 bij Partners in Finance te vertrekken. [aandeelhouder 3] heeft, met tussenkomst van [X] Holding B.V., de vennootschap Valeur Accountants & Adviseurs B.V. (hierna: Valeur) opgericht en deze onderneming op 25 augustus 2007 bij de kamer van koophandel laten inschrijven.
1.7 Bij brief van 27 augustus 2007 hebben [appellant 2] en [appellant 1] elk hun arbeidsovereenkomst bij Partners in Finance opgezegd. In de opzeggingsbrieven hebben zij aan Partners in Finance verzocht om de opzegtermijn te verkorten en het hiervoor in rechtsoverweging 1.3 geciteerde concurrentiebeding te beperken. Bij brief van 20 september 2007 heeft Partners in Finance aan [appellant 2] en [appellant 1] afzonderlijk bericht dat zij akkoord gaat met verkorting van de opzegtermijn, maar dat zij niet instemt met ontheffing van het concurrentiebeding.
1.8 De arbeidsovereenkomst van [appellant 2] en [appellant 1] met Partners in Finance is op 1 oktober 2007 beëindigd. [appellant 2] en [appellant 1] zijn op 1 oktober 2007 bij Valeur in dienst getreden.
1.9 [appellant 2] en [appellant 1] hebben Partners in Finance gedagvaard voor de voorzieningenrechter en, na eiswijziging, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voorzover in beroep van belang:
- te bepalen dat het concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereen¬komst tussen [appellant 2], respectievelijk [appellant 1] met Partners in Finance zal zijn geschorst voor de duur van de aanhangige bodemprocedure;
- te bepalen dat het aan het concurrentiebeding verbonden boetebeding, zoals opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant 2], respectievelijk [appellant 1] met Partners in Finance zal zijn geschorst en dat [appellant 2] en [appellant 1] derhalve gedurende de schorsing van het concurrentiebeding geen boetes zullen verbeuren;
- het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant 2], respectievelijk [appellant 1] met Partners in Finance te matigen;
- een voorlopige regeling vast te stellen ten aanzien van het concurrentiebeding, als door de kantonrechter in goede justitie te bepalen,
- een en ander met veroordeling van Partners in Finance in de kosten van het geding.
1.10 Partners in Finance heeft in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant 2] en [appellant 1] te verbieden om binnen de looptijd van het in artikel 13 lid 2 van de met elk van hen gesloten arbeidsovereenkomst vervatte relatiebeding voor eigen rekening of in dienstbetrekking, direct of indirect, werkzaamheden te verrichten voor cliënten dan wel voormalige cliënten van Partners in Finance, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor elke overtreding, dat wil zeggen voor elke cliënt (voormalige cliënten daaronder begrepen) ten behoeve waarvan [appellant 2] en [appellant 1] in strijd met voormeld relatiebeding werkzaamheden als hiervoor omschreven verrichten, vermeerderd met € 250,-- per cliënt per dag zolang de schending van meergenoemd relatiebeding voortduurt, althans een zodanige voorziening te treffen als de kantonrechter geraden acht, een en ander met veroordeling van [appellant 1] en [appellant 2] in de kosten van het geding.
1.11 De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis van 25 oktober 2007, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
1.12 In het principaal beroep vorderen [appellant 2] en [appellant 1] bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (i) vernietiging van het bestreden vonnis, en alsnog rechtdoende (ii) de werking te schorsen van het relatie/concurrentiebeding, voor zover Partners in Finance daarop een beroep mag doen, tussen Partners in Finance en [appellant 2] en [appellant 1] per 1 oktober 2007, althans een in goede justitie te bepalen datum en desnodig op in goede justitie te stellen voorwaarden, totdat in de bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het beding en de vraag of Partners in Finance [appellant 1] en [appellant 2] aan het beding mag houden, zal zijn beslist, een en ander met veroordeling van Partners in Finance in de proceskosten van beide instanties.
1.13 In het incidenteel beroep vordert Partners in Finance bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het bestreden vonnis, voor wat betreft de reconventionele vordering en de compensatie van de proceskosten van Partners in Finance en alsnog rechtdoende toewijzing van de reconventionele vordering in eerste aanleg, een ander met veroordeling van [appellant 2] en [appellant 1] in de proceskosten van beide instanties.
2.1 In het principale beroep worden drie grieven aangevoerd. Met de eerste grief wordt beoogd het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De tweede grief richt zich tegen het oordeel dat Partners in Finance zich niet schuldig heeft gemaakt aan slecht werkgeverschap. De derde grief richt zich tegen het oordeel, dat Partners in Finance een zodanig zwaarwegend belang heeft bij instandhouding van het concurrentiebeding dat de belangen van [appellant 1] en [appellant 2] daarvoor moeten wijken.
2.2 De eerste principale grief faalt nu in de grief en de toelichting daarop geen concrete klacht tegen de bestreden oordelen is te lezen.
2.3 De tweede principale grief richt zich als gezegd tegen het oordeel dat Partners in Finance zich niet schuldig heeft gemaakt aan slecht werkgeverschap. Aan het gestelde slecht werkgeverschap wordt in de toelichting op de grief de conclusie verbonden dat Partners in Finance geen beroep toekomt op het relatiebeding, althans een beroep op dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, althans Partners in Finance ter zake haar rechten heeft verwerkt.
2.4 Het hof stelt voorop dat de toets is of aannemelijk wordt geacht dat de bodemrechter op de aangevoerde gronden zal oordelen dat Partners in Finance geen beroep (meer) toekomt op het relatiebeding.
2.5 Bij de beoordeling van de vraag of het relatiebeding buiten toepassing moet worden gelaten is een terughoudende toetsing op haar plaats, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van art 6:248 lid 2 BW en dat derhalve deze vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord indien de toepassing van het relatiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is; HR 30 januari 2004, LJN: AM 2312. Met toepassing van deze maatstaf komt het hof tot een ontkennend antwoord op de gestelde vraag. De - door Partners in Finance gemotiveerd betwiste - stellingen over (i) het schofferen en onheus bejegenen van [appellant 2] en [appellant 1] na de aankondiging dat zij zouden vertrekken, (ii) het vallen in een “zwart gat” na het vertrek van [aandeelhouder 3] en (iii) het niet voldoen van de werkplek aan de Arbeidsomstandighedenwet, zijn, ook als deze veronderstellenderwijs voor juist zouden worden gehouden, van onvoldoende gewicht om te oordelen dat een beroep van Partners in Finance op het relatiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.6 Voor rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij (i) bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij (ii) de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (zie bijvoorbeeld HR 29 september 1995, NJ 1996, 89). Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De hiervoor sub 2.5 genoemde stellingen van [appellant 2] en [appellant 1] zijn niet als zodanige bijzondere omstandigheden aan te merken.
2.7 Het voorgaande leidt ertoe dat de tweede principale grief faalt.
2.8 De derde principale grief richt zich als gezegd tegen het oordeel, dat Partners in Finance een zodanig zwaarwegend belang heeft bij instandhouding van het concurrentiebeding dat de belangen van [appellant 1] en [appellant 2] daarvoor moeten wijken.
2.9 Het hof stelt voorop dat de in dit hoger beroep te maken belangenafweging dient plaats te vinden in het kader van artikel 7:653 lid 2 BW, waarbij de toets is of aannemelijk wordt geacht dat de bodemrechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van Partners in Finance, [appellant 2] en [appellant 1] door dat beding onbillijk worden benadeeld. Slechts in het bevestigende geval kan er aanleiding zijn het relatiebeding geheel of gedeeltelijk te schorsen.
2.10 [appellant 2] en [appellant 1] hebben in hoger beroep op het punt van de te maken belangenafweging – samengevat - het volgende aangevoerd.
- Partners in Finance bestond feitelijk uit twee ondernemingen, die van [aandeelhouder 3] enerzijds en die van [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] anderzijds. De klanten van [aandeelhouder 3] waren klanten uit zijn privésfeer, al voor zijn betrokkenheid bij Partners in Finance.
- Ook als [appellant 2] en [appellant 1] in dienst waren gebleven bij Partners in Finance waren de klanten van Partners in Finance overgestapt naar Valeur.
- [appellant 2] en [appellant 1] zijn niet bekend met specifieke bedrijfsinformatie van Partners in Finance. Het geheimhoudingsbeding waaraan zij zijn gebonden is voldoende waarborg voor de vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
- De reden van het vertrek van [appellant 2] en [appellant 1] was (i) de verwachte terugval in werkaanbod, (ii) een aanzienlijke positieverbetering bij Valeur, (iii) de voortzetting van de begeleiding van [aandeelhouder 3] die Partners in Finance niet kan geven (zo heeft hij ervaring met controleplichtige klanten) en (iv) is het werk bij Valeur van meer diepgang.
- [appellant 2] en [appellant 1] wijzen op de korte duur van het dienstverband.
- Partners in Finance heeft hen als slecht werkgever behandeld. Zij zijn geschoffeerd en onheus bejegend. Sinds de opzegging door [aandeelhouder 3] werden zij door Partners in Finance genegeerd en vielen letterlijk in een "zwart gat". Zij zijn na hun opzegging als criminelen behandeld.
- De arbeidsomstandigheden waren niet conform de Arbeidsomstandighedenwet.
2.11 [appellant 2] en [appellant 1] hebben voorts het standpunt ingenomen dat de door Partners in Finance overgelegde e-mail correspondentie vanwege de onrechtmatige verkrijging daarvan buiten beschouwing dient te worden gelaten. Die e-mail correspondentie is zonder toestemming van [appellant 1] en [appellant 2] verkregen door doorzoeking van privé
e-mailadressen en e-mail correspondentie. Daardoor is er sprake van een ongeoorloofde inbreuk op de privacy en/of is onrechtmatig door Partners in Finance gehandeld.
2.12 Naar het voorlopig oordeel van het hof geldt in de eerste plaats dat Partners in Finance een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Het hof baseert zich daarbij op hetgeen over dat belang is geoordeeld in rechtsoverwegingen 19 tot en met 21 en in rechtsoverweging 23 van het bestreden vonnis. Genoemde rechtsoverwegingen, waartegen geen concrete grief is geformuleerd, komen kort samengevat op het volgende neer.
- Het concurrentiebeding is een relatiebeding. Binnen de accountancy is een relatiebeding van twee jaar gebruikelijk.
- Een relatiebeding beoogt te bewerkstelligen dat bij vertrek van een werknemer de klanten de relatie met de werkgever en niet met de voormalige werknemer voortzetten. Een dergelijk oogmerk van een relatiebeding is niet onbegrijpelijk, aange¬zien werknemers die werken voor bepaalde klanten daarmee gedurende het dienstverband een bepaalde relatie opbouwen. Het is zonder een dergelijk beding geenszins denkbeeldig dat klanten degene die voor hen de werkzaamheden verrichtte zal volgen naar elders.
- [appellant 2] en [appellant 1] hadden wekelijks contacten met klanten en zij speelden aldus een rol bij het bedienen van de klanten.
- [appellant 2] en [appellant 1] zijn sinds 1 oktober 2007 werkzaam voor Valeur. Diverse klanten van Partners in Finance zijn overgegaan naar Valeur. Tussen Partners in Finance en [aandeelhouder 3], althans Valeur, bestaat inmiddels een juridisch geschil hierover. Valeur heeft slechts enkele klanten die geen (voormalige) klanten van Partners in Finance zijn.
- De klanten die naar Valeur zijn overgestapt vertegenwoordigen op jaarbasis een omzetwaarde van € 390.000,--.
- Partners in Finance vecht in verband met de leegloop van klanten naar Valeur voor haar bestaan. Een middel daartoe is het onderhavige relatiebeding, want als medewerkers van Valeur, in casu [appellant 2] en [appellant 1], geen werkzaamheden voor die klanten kunnen verrichten, worden door deze belemmering de belangen van Partners in Finance beschermd.
2.13 Naar het voorlopig oordeel van het hof doen aan het zwaarwegende belang van Partners in Finance de hiervoor sub 2.10 genoemde stellingen van [appellant 2] en [appellant 1] niet af. Die stellingen zijn door Partners in Finance gemotiveerd betwist. Onbetwist is dat [appellant 2] en [appellant 1] op 1 oktober 2007 bij Partners in Finance zijn vertrokken, om ook per die datum samen met [aandeelhouder 3] in Valeur samen te werken voor vrijwel uitsluitend voormalige klanten van Partners in Finance. De stelling dat Partners in Finance het volledig aan zichzelf te wijten heeft dat er klanten naar Valeur zijn overgelopen, is onvoldoende onderbouwd. Dit verwijt is in ieder geval niet uit de overgelegde brieven van die klanten af te leiden. Ook als veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat de betreffende klanten door [aandeelhouder 3] zijn aangebracht bij Partners in Finance, doet dat geen afbreuk aan haar belang bij handhaving van het relatiebeding. Dat [appellant 2] en [appellant 1] niet bekend zouden zijn met specifieke bedrijfsinformatie en gebonden zijn aan een geheimhoudingsbeding, is minder van belang nu een relatiebeding een meeromvattend oogmerk heeft dan het beschermen van bedrijfsinformatie.
2.14 Het hof is in de tweede plaats voorshands van oordeel dat de gestelde belangen van [appellant 2] en [appellant 1] van onvoldoende gewicht zijn, tegenover het evident zwaarwegende belang van Partners in Finance bij handhaving van het relatiebeding, om aannemelijk te achten dat de bodemrechter het relatiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen. Daarbij stelt het hof voorop dat het relatiebeding [appellant 2] en [appellant 1] slechts beperkt op – in essentie – het bedienen van (voormalige) klanten van Partners in Finance. Voor het overige staat het hen vrij om Partners in Finance concurrentie aan te doen. De voor hen geldende beperking is naar het oordeel van het hof, ook als de korte duur van het dienstverband in aanmerking wordt genomen, gering. De - door Partners in Finance gemotiveerd betwiste - stellingen over (i) de gestelde positieverbetering in brede zin (arbeidsvoorwaarden, opleiding, begeleiding en diepgang), (ii) het schofferen en onheus bejegenen, (iii) het vallen in een “zwart gat” en (iv) het niet voldoen van de werkplek aan de Arbeidsomstandighedenwet, leiden in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel.
2.15 Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat Partners in Finance inbreuk heeft gemaakt op de privacy van [appellant 2] en [appellant 1], bij het vergaren van de overgelegde e-mail correspondentie, wat zij gemotiveerd betwist, leidt dit niet tot een ander oordeel. De vraag of de overgelegde e-mailberichten buiten beschouwing moeten blijven behoeft in dit geding geen beantwoording nu deze e-mailberichten zien op - kort gezegd - de betrokkenheid van [appellant 2] en [appellant 1] bij de oprichting van Valeur en uitingen van ongenoegen over de situatie bij Partners in Finance. Met die e-mailberichten wordt geen bewijs geleverd dat nodig is voor het aannemen van een zwaarwegend belang van Partners in Finance.
Door [appellant 2] en [appellant 1] is voorts niet toegelicht en onderbouwd dat de gestelde inbreuk van een zodanige ernst en betekenis is dat schorsing van het relatiebeding een passende, laat staan de enige passende remedie is.
2.16 Het voorgaande betekent dat het principale beroep faalt.
2.17 In het incidentele beroep worden twee grieven aangevoerd. De eerste grief richt zich tegen rechtsoverweging 30 over de reconventionele vordering. De tweede grief richt zich tegen rechtsoverweging 31 over de proceskosten.
2.18 De eerste incidentele grief strekt ten betoge dat als de aan het relatiebeding gekoppelde boete in zou houden dat met het verrichten van werkzaamheden voor klanten van Partners in Finance een eenmalige boete wordt verbeurd van € 1000,-- met een vervolgboete van € 250,-- per dag zolang de overtreding voortduurt, die boete een onvoldoende financiële prikkel is om [appellant 2] en [appellant 1] ervan te weerhouden voor klanten van Partners in Finance te gaan werken. Daarom dient [appellant 2] en [appellant 1] een verbod te worden opgelegd als gevorderd. Aldus Partners in Finance.
2.19 Het hof overweegt als volgt. De eerste incidentele grief faalt reeds omdat, gezien de betwisting daarvan door [appellant 2] en [appellant 1], niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het relatiebeding door [appellant 2] en [appellant 1] wordt overtreden. Partners in Finance hebben hiervan onvoldoende bewijs geleverd. Het hof is er vooralsnog niet van overtuigd dat de op overtreding van het relatiebeding gestelde boetes onvoldoende financiële prikkel zijn om naleving van het relatiebeding veilig te stellen. Zonodig kan Partners in Finance in de bodemprocedure schade vorderen bij overtreding van het relatiebeding.
2.20 Met de tweede incidentele grief wordt betoogd dat [appellant 2] en [appellant 1] in eerste aanleg als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten hadden moeten worden veroordeeld. De grief faalt. Het hof begrijpt rechtsoverweging 31 van het bestreden vonnis aldus, dat de voorzieningenrechter de kosten in conventie gecompenseerd heeft met de kosten in reconventie en omgekeerd. [appellant 2] en [appellant 1] hadden evenwel in de kosten van de procedure in conventie, en Partners in Finance in de kosten van de procedure in reconventie moeten worden veroordeeld. Het hof zal het bestreden vonnis op het punt van de kostenveroordeling vernietigen. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd.
2.18 Het voorgaande betekent dat zowel het principale beroep als het incidentele beroep faalt. [appellant 2] en [appellant 1] zullen als de in het principale beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het principale beroep worden veroordeeld. Partners in Finance zal als de in het incidentele beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incidentele beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, voorzieningenrechter van 25 oktober 2007, uitsluitend voorzover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant 2] en [appellant 1] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, aan de zijde van Partners in Finance tot op 25 oktober 2007 begroot op
€ 400,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Partners in Finance in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van [appellant 2] en [appellant 1] tot op 25 oktober 2007 begroot op € 400,-- aan salaris advocaat;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant 2] en [appellant 1] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van Partners in Finance tot op heden begroot op € 251,-- aan verschotten en € 3.576,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Partners in Finance in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant 2] en [appellant 1] tot op heden begroot op € 251,-- aan verschotten en op € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden , J.W. van Rijkom en A.G. Scheele-Mülder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2009 in aanwezigheid van de griffier.