GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.006.783/01
Rolnummer (oud) : 07/918
Rolnummer rechtbank : 239566 / HA ZA 05-999
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 28 april 2009
de Stichting Confessioneel Onderwijs Lucas,
gevestigd te Leidschendam-Voorburg,
appellante,
hierna te noemen: SCO Lucas,
advocaat: mr. B.T. Beuving te ’s-Gravenhage,
de gemeente Den Haag,
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. F.L. Bolkestein te ’s-Gravenhage.
Bij exploot van 5 april 2007 is SCO Lucas in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 januari 2007 door de rechtbank ’s-Gravenhage tussen partijen gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft zij veertien grieven tegen het vonnis gericht en haar eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de Gemeente zich tegen de eiswijziging verzet en de grieven bestreden. Op 16 maart 2009 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, SCO Lucas door mr. Beuving voornoemd, de Gemeente door mr. Bolkestein voornoemd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft SCO Lucas producties in het geding gebracht. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Tegen de feiten die de rechtbank onder 2 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld zijn geen grieven gericht. Ook het hof gaat van die feiten uit. Met inachtneming daarvan en van de niet weersproken stellingen en de overgelegde producties gaat het in deze zaak om het volgende.
1.2 In 1842 is de vereniging St. Willibrordus Vereniging opgericht. Op 3 januari 1995 is deze vereniging omgezet in de Lucas Stichting. De statutaire naam van die stichting is op 3 januari 2000 gewijzigd in Stichting Confessioneel Onderwijs ‘Lucas’. Zowel de vereniging als de stichting zullen in dit arrest worden aangeduid als SCO Lucas.
1.3 SCO Lucas heeft de verantwoordelijkheid voor verschillende scholen in Zuid-Holland-West en houdt onder meer het Internationaal Edith Stein College (een school voor voortgezet onderwijs) aan het Louis Couperusplein 33 te ’s-Gravenhage.
1.4 Op 30 januari 1930 heeft de Gemeente een stuk grond bij het Louis Couperusplein aan SCO Lucas geleverd voor een koopprijs van ƒ 209.104,-. Op dit terrein heeft SCO Lucas het RK Lyceum voor Meisjes, de voorloper van het huidige Internationaal Edith Stein College, gesticht. Het schoolgebouw is op 16 april 1931 geopend (hierna: het hoofdgebouw). Zowel de grond als het hoofdgebouw zijn door SCO Lucas gefinancierd.
1.5 Sinds de stichting van de school ontvangt SCO Lucas een subsidie van ƒ 17.879,61 per jaar, berekend conform het tot 1955 geldende artikel 45quinquies eerste lid sub c van de Middelbaar Onderwijswet, inhoudende:
“1. Het subsidie bedraagt: (...)
c. negentig ten honderd van de kosten van het oprichten, inrichten, uitbreiden of veranderen van inrichting van schoollokalen en woningen van het personeel en den aankoop en het inrichten van terreinen, met dien verstande, dat van deze kosten jaarlijksch in rekening wordt gebracht het percentage, dat de drie ten honderd rentegevende Nationale Schuld op den eersten beursdag van het jaar, waarin de scholen, woningen en terreinen in gebruik worden genomen, of de uitbreiding of verandering van inrichting is voltooid, voor den verkrijger afwierp, vermeerderd met een half ten honderd.
Indien de terreinen of gebouwen aan de instelling, stichting of rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging zijn geschonken of door deze slechts ten deele zijn bekostigd, worden de kosten vastgesteld op de waarde, welke zij op den dag van de ingebruikneming naar schatting hadden en wordt op dezelfde wijze een percentage daarvan in rekening gebracht. (...)”
1.6 Rond 1964 is een aanbouw gebouwd aan de voorzijde van het hoofdgebouw. Deze aanbouw is gefinancierd door een rijksgegarandeerde geldlening, waarvan het Rijk de rente en aflossing subsidieerde. Op 3 december 1971 heeft de Gemeente een stuk grond bij het Louis Couperusplein aan SCO Lucas verkocht en geleverd voor ƒ 87.402,-. Deze grond heeft SCO Lucas uit eigen middelen betaald. Op de grond zijn in 1974 noodlokalen geplaatst. In 1975 is een (tweede) gymzaal gebouwd. De noodlokalen en de gymzaal zijn gefinancierd door een rijksgegarandeerde lening, waarvan het Rijk de rente en aflossing subsidieerde.
1.7 Bij Wet van 4 juli 1996 (Stb.402) is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de (bijzondere) scholen voor voortgezet onderwijs overgegaan van de rijksoverheid op de gemeenten. In verband met deze decentralisatie van onderwijshuisvesting heeft de Gemeente een Nulpuntmeting aan SCO Lucas gestuurd. Hierop staat (naast andere informatie) in de kolom onder “Claimrecht” voor het hoofdgebouw de afkorting ”EL”. In de begeleidende brief van 14 januari 1997 van de Gemeente staat dat EL staat voor “eigendom met lening” en ER voor “eigendom eigen middelen, rentevergoeding zonder stopdatum”. Het bestuur van SCO Lucas heeft de Nulpuntmeting voor akkoord getekend.
1.8 In januari 2005 heeft SCO Lucas een aanvraag ingediend voor vervangende nieuwbouw voor het Edith Stein College. De Gemeente heeft besloten hiervoor aan SCO Lucas een krediet te verlenen en grond ter beschikking te stellen onder de voorwaarde dat SCO Lucas haar huidige terrein met bebouwing aan het Louis Couperusplein overdraagt aan de Gemeente.
1.9 Tussen partijen is geschil ontstaan of de Gemeente bij die overdracht een zogenaamd “economisch claimrecht” kan doen gelden op het hoofdgebouw met grond. Dit “economisch claimrecht” is geregeld in artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO), waarin is bepaald:
“Einde gebruik gebouw of terrein door andere dan gemeentelijke school
1. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat eigenaar is van het gebouw en terrein kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
(...)
4. Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend (...) wordt de akte (...), tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. en waarvoor door het bevoegd gezag van rijkswege slechts een rentevergoeding is ontvangen, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.
(...)”
1.10 Volgens de Gemeente beschikt zij over een “economisch claimrecht” met betrekking tot alle gebouwen en gronden van het Edith Stein College. Volgens SCO Lucas heeft de Gemeente geen economisch claimrecht op het hoofdgebouw en op de grond, omdat dit onder de uitzondering van het vierde lid van artikel 76u WVO valt. Tussen partijen is niet in geschil dat de Gemeente op de noodlokalen en de gymzaal wel het bedoelde economisch claimrecht heeft.
2.1 SCO Lucas heeft voor de rechtbank gevorderd, samengevat, primair een verklaring voor recht die zo moet worden begrepen, dat wordt gevorderd te verklaren voor recht dat het hoofdgebouw en het terrein van het Edith Stein College vallen onder de in artikel 76u lid 4 WVO genoemde uitzondering voor gebouwen als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet WVO (hierna: de Overgangswet) waarvoor het bevoegd gezag slechts een rentevergoeding heeft ontvangen, subsidiair te verklaren voor recht dat de regelgeving waarbij het ‘economisch claimrecht’ geregeld is, althans de (dreigende) uitoefening van dat recht, in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol) (meer subsidiair: in het geval van het Edith Stein College) en de Gemeente op te dragen aan SCO Lucas een nader vast te stellen, op de marktwaarde gebaseerde, reële vergoeding te betalen voor de overgang van de eigendom van het gebouw en terrein aan het Louis Couperusplein 33. Na wijziging van eis in hoger beroep heeft zij in plaats van ”een nader vast te stellen vergoeding” gevorderd “een vergoeding van € 2.685.000,- althans een bedrag dat nader wordt vastgesteld op de wijze als bepaald voor onteigeningszaken”.
2.2 De Gemeente heeft de vorderingen bestreden. Zij heeft erkend dat is voldaan aan de uitzonderingeis van ”gebouw als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet”, maar heeft gemotiveerd betwist dat het bevoegd gezag ”slechts een rentevergoeding” in de zin van artikel 76u WVO heeft ontvangen. Voorts heeft zij bestreden dat eigendomsverkrijging door de Gemeente op grond van dat artikel in strijd zou komen met artikel 1 van het Eerste Protocol.
2.3 De rechtbank heeft de vorderingen van SCO Lucas afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat de op de wettelijke regels inzake voorzieningen in de huisvesting (waarvan 76u WVO deel uitmaakt) gebaseerde vergoedingen voor voorzieningen in de huisvesting niet slechts de kosten van stichting van een schoolgebouw (zoals destijds door SCO Lucas zelf gedragen) omvatten, maar ook de kosten van uitbreiding en aanpassing daarvan. Daarom moeten bij de uitleg van artikel 76u lid 4 WVO alle door het bevoegd gezag van SCO Lucas ontvangen vergoedingen voor de betreffende voorzieningen in de huisvesting in aanmerking worden genomen, met inbegrip van de vergoeding voor de in 1964 gerealiseerde aanbouw aan de voorgevel van het hoofdgebouw, aldus de rechtbank. SCO Lucas voldoet dan niet aan de eis dat zij slechts een rentevergoeding heeft ontvangen. De subsidiaire vordering heeft de rechtbank afgewezen, nu de ontneming van eigendom –waarvan sprake is– een wettelijke basis heeft en het algemeen belang dient en onvoldoende is aangevoerd om te kunnen beoordelen of de dreigende toepassing van het claimrecht, mede gezien artikel XVIII van de Wijzigingswet 1996, een buitensporige last voor SCO Lucas meebrengt. De vordering tot betaling van een op de marktwaarde gebaseerde vergoeding, heeft de rechtbank reeds niet toegewezen vanwege te onbepaaldheid.
3.1 De eerste vier grieven van SCO Lucas betreffen de afwijzing van de primaire vordering (grieven A t/m D). Grief A richt zich tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de uitzondering in artikel 76u lid 4 WVO dat “door het bevoegd gezag slechts een rentevergoeding is ontvangen”. Daarover overweegt het hof het volgende.
3.2 Vast staat dat SCO Lucas sinds de oprichting en inrichting van de school in 1931 een jaarlijkse subsidie heeft ontvangen op grond van het tot 1955 geldende artikel 45quinquies van de Middelbaar Onderwijswet, hiervoor onder 1.5 weergegeven. Deze subsidie was een vergoeding van (aanvankelijk) 90% van een bepaald rentepercentage berekend over de (waarde van) de kosten van oprichting en inrichting van de school met terrein. Dit is de zogenaamde ”rentevergoeding”. SCO Lucas heeft deze rentevergoeding tot op heden ontvangen. Zij ontving in de eerste decennia na de oprichting van de school alleen deze rentevergoeding.
3.3 In 1955 is het bekostigingssysteem voor bijzondere scholen voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs aangepast met de Wijzigingswet van 7 juli 1955 (Stb 330) (hierna: de Wijzigingswet van 1955). Voornoemd percentage van 90% werd toen verhoogd tot 100%. Voorts werd de vergoeding zelf veranderd: vanaf 1 januari 1956 kon de rijksoverheid, in plaats van de rentevergoeding, een subsidie gaan geven voor rente en aflossing of annuïteit van een door het bevoegd gezag voor de financiering van het aankopen, stichten en verbouwen te sluiten geldlening (hierna: de annuïteitenvergoeding). Het bevoegd gezag van scholen die in de tien jaar vóór het inwerkingtreden van de Wijzigingswet van 1955 waren opgericht, kon voor bekostiging van deze oprichting kiezen tussen de rentevergoeding van het oude bekostigingssysteem of de annuïteitenvergoeding van het nieuwe bekostigingssysteem; dit laatste werd geregeld in artikel VI. Het bevoegd gezag van scholen die vóór 1 januari 1945 waren opgericht, bleven daarvoor de rentevergoeding ontvangen; dit werd geregeld in artikel V.
Omdat SCO Lucas haar school in 1930/1931 had opgericht dus vóór 1945- ontving zij slechts de rentevergoeding en kon zij niet in plaats daarvan in aanmerking komen voor de annuïteitenvergoeding van de Wijzigingswet van 1955. Dientengevolge is de financiële vergoeding uit 1930/1931 niet vervangen en bleef SCO Lucas slechts de rentevergoeding ontvangen.
3.4 In 1964 heeft SCO Lucas de voorzijde van het hoofdgebouw verbouwd en uitgebreid. Van de kosten daarvan is door het rijk, zo blijkt uit een door de Gemeente overgelegde brief van 20 april 1964 aan het bestuur van SCO Lucas, een bedrag groot ƒ 109.548,72 voor rijkssubsidie in aanmerking gebracht. Deze subsidie werd bepaald conform artikel 45sexies lid 9 van de middelbaar-onderwijswet en artikel 168quinquies van de hoger-onderwijswet. Dit is de annuïteitenvergoeding van de Wijzigingswet van 1955 en niet de rentevergoeding genoemd in artikelen V en VI van die Wijzigingswet.
3.5 Het hof laat in het midden op grond van welke regelingen andere dan voornoemde rijksvergoedingen aan SCO Lucas zijn verstrekt voor het hoofdgebouw. In elk geval de vergoeding uit 1964 is een vergoeding op grond van het na 1955 geldende vergoedingssysteem, welke vergoeding niet valt onder de overgangsregeling van de artikelen V en VI bij de Wijzigingswet van 1955. Daarmee staat vast dat SCO Lucas voor het hoofdgebouw vanaf 1964 (tenminste) twee soorten vergoedingen had ontvangen: de rentevergoeding (uit 1930/1931) en de annuïteitenvergoeding (uit 1964).
3.6 In 1968 werd wederom een nieuw bekostigingssysteem ingevoerd met de inwerkingtreding van de WVO. Toen werden ook de artikel 28 en 29 van de Overgangswet ingevoerd, luidend (toen):
Artikel 28:
“1. (...)
2. De op 31 juli 1968 voor vergoeding in aanmerking genomen stichtingskosten van bijzondere scholen, als bedoeld in (...), blijven vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften.
(...).”
Artikel 29:
“1. In afwijking van artikel 28 kan Onze minister na overleg met het bevoegd gezag en met Onze minister van financiën bepalen, dat de vergoeding ingevolge de artikelen V of VI van de wet van 7 juli 1955, Stb. 320, wordt vervangen door een uitkering ineens.
2. Artikel 104 van de Wet op het voortgezet onderwijs blijft buiten toepassing, voor zover het betreft onroerende zaken, waarvoor de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, niet is vervangen door een uitkering ineens.”
3.7 Vorengenoemd artikel 29, tweede lid, verwijst naar de tot 1997 geldende regeling, inhoudend dat een school een vergoeding aan de rijksoverheid moet betalen als zij ophoudt haar gebouw(en) voor onderwijs te gebruiken en dat zij desgewenst in plaats daarvan de eigendom van haar gebouw aan de rijksoverheid kon overdragen, waarbij zij dan zelf een vergoeding ontving (derde lid). Dit was aanvankelijk geregeld in artikel 45duodecies en 45tredecies van de Wijzigingswet 1955 (slechts voor onderhoudskostenvergoedingen) en werd daarna vastgelegd in artikel 104, eerste lid, van de WVO, welk artikel later is hernummerd tot artikel 101 WVO.
Artikel 104 WVO bepaalde:
“1. Indien gebouwen, terreinen of roerende zaken van scholen, ten behoeve waarvan een vergoeding in de stichtingskosten of inrichtingskosten is genoten, geheel of gedeeltelijk aan hun bestemming worden onttrokken (...), is de gemeente dan wel de stichting, vereniging of instelling aan het Rijk een bedrag verschuldigd. Het bevoegd gezag kan, buiten het geval van vervreemding, in de plaats van betaling van dit bedrag de eigendom van die gebouwen, terreinen of roerende zaken binnen vier maanden aan het Rijk overdragen.
2. Onze minister stelt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, vast op de grondslag van de waarde van de gebouwen, terreinen of roerende zaken en de door het bevoegd gezag daarvoor ontvangen vergoedingen en uit eigen middelen bestede gelden.
3. Bij overdracht van de eigendom van gebouwen, terreinen of roerende zaken ingevolge het eerste lid vergoedt het Rijk, indien gedeelten van de gebouwen, terreinen of roerende zaken uit eigen middelen zijn bekostigd en hiervoor geen vergoeding werd genoten, een door Onze minister te bepalen waarde.
4. (...)”
3.8 Het in artikel 28 Overgangswet genoemde begrip “stichtingskosten” werd niet in de Overgangswet zelf gedefinieerd. Hiervan gaf de WVO destijds in artikel 78 een definitie:
“De kosten der scholen zijn: (...) b. de stichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aankopen, stichten, verbouwen, herbouwen en uitbreiding van de schoolgebouwen en de dienstwoningen van het personeel, met inbegrip van de kosten ter verkrijging van de grond, die van de verandering van inrichting dier gebouwen, van het herstellen daarvan, voor zover dit niet het gewone onderhoud betreft, alsmede de kosten van het aankopen, van eerste aanleg en van verandering van aanleg van de voor het onderwijs bestemde terreinen; (...)”
Anders dan SCO Lucas heeft aangevoerd in onder meer haar conclusie van repliek sub 12, 14 en 15, moeten onder stichtingskosten zoals bedoeld in de WVO en de Overgangswet van 1968 dus worden verstaan niet alleen de kosten die SCO Lucas in 1930/1931 heeft gemaakt voor het oprichten van het hoofdgebouw, maar ook de kosten die SCO Lucas in 1964 heeft gemaakt voor het uitbreiden en verbouwen van de voorgevel van het hoofdgebouw. Opgemerkt zij dat deze laatste kosten in de brief van 20 april 1964 ook werden aangeduid als “stichtingskosten uitbreiding en verbouwing...” Ook vallen onder stichtingskosten de kosten ter verkrijging van de grond waarop de noodlokalen en de gymzaal zijn gebouwd.
3.9 De rentevergoeding voor het hoofdgebouw met grond (van 1930/1931) en de annuïteitenvergoeding voor de verbouwing en uitbreiding van het hoofdgebouw (van 1964) voor SCO Lucas bleven dus op grond van artikel 28, eerste lid van de Overgangswet vergoed volgens de vóór 1968 geldende regeling.
De rentevergoeding was een vergoeding ingevolge de artikelen V of VI van de wet van 7 juli 1955 die op grond van artikel 29, eerste lid van de Overgangswet kon worden vervangen door een uitkering ineens. Dat is echter niet gebeurd. Daarom bleef ingevolge artikel 29, tweede lid van de Overgangswet het toen geldende artikel 104 van de WVO buiten toepassing “voor zover het betreft onroerende zaken waarvoor de vergoeding niet is vervangen”.
De annuïteitenvergoeding was niet een vergoeding ingevolge de artikelen V of VI van de wet van 7 juli 1955. Dit was dus geen vergoeding genoemd in artikel 29, tweede lid van de Overgangswet die de verrekeningsplicht van artikel 104 WVO buiten toepassing bracht.
3.10 Omdat het hoofdgebouw zowel een rentevergoeding kende, die artikel 104 WVO buiten toepassing liet, als een annuïteitenvergoeding, die niet buiten de verrekeningsplicht uit dat artikel viel, kan er niet zonder meer van uit worden gegaan dat indertijd het hoofdgebouw met grond van het Edith Stein College in zijn geheel buiten het op grond van artikel 104 WVO te berekenen vergoedingsbedrag viel. Het derde lid van artikel 104 WVO maakte het mogelijk om bij eigendomsoverdracht een bedrag te berekenen indien gedeelten van gebouwen en terreinen uit eigen middelen waren bekostigd. Artikel 29 Overgangswet laat artikel 104 WVO alleen buiten toepassing voor zover het gaat om de zaken waarvoor een niet vervangen rentevergoeding is gegeven. In de circulaire van 18 augustus 1983 van het ministerie van onderwijs en wetenschappen (kenmerk C 830293 V)/BZ-455.683), waarnaar SCO Lucas verwijst, is aangegeven dat toepassing van artikel 101 (104) is uitgesloten in de gevallen genoemd in de artikelen 29, lid 2 en (...) Overgangswet in relatie tot de daar bedoelde specifieke soort vergoeding (rentevergoeding).
3.11 In 1997 is de wet gewijzigd zodanig dat de school bij beëindiging van het gebruik van een schoolgebouw als school (in beginsel) niet meer een bedrag aan de overheid moest betalen met de mogelijkheid in plaats daarvan te kiezen voor overdragen van de eigendom met ontvangst van een vergoeding, maar dat de school de eigendom moest overdragen waarbij zij een vergoeding ontving. Deze wijziging is neergelegd in artikel 76u WVO (zie hiervoor overweging 1.9).
Het vierde lid van artikel 76u WVO is duidelijk voor de zich bij het Edith Stein College voordoende situatie waarin ter zake van één gebouw niet alleen een rentevergoeding maar ook een annuïteitenvergoeding is betaald. Wil het claimrecht van artikel 76u niet gelden, dan moet het gaan om een gebouw waarvoor slechts een rentevergoeding is gegeven.
3.12 Omdat SCO Lucas voor het hoofdgebouw met grond niet slechts de rentevergoeding uit 1930/1931 heeft ontvangen, maar (in elk geval) ook de annuïteitenvergoeding uit 1964, voldoet zij niet aan de uitzondering van het vierde lid van artikel 76u WVO en beschikt de Gemeente (ook) voor het hoofdgebouw met grond over het in geding zijnde “economisch claimrecht”. Voorzover nog in geschil is of het claimrecht ook op de grond onder de noodlokalen en de gymzaal rustte, geldt dat, aangezien de verkrijging van de grond als onderdeel van de stichtingskosten van de noodlokalen en gymzaal moet worden aangemerkt en daarvoor een vergoeding is ontvangen (anders dan een rentevergoeding), het claimrecht ook op die grond rust. De eerste grief van SCO Lucas is ongegrond.
4.1 Met grief B komt SCO Lucas op tegen een aanname van de rechtbank dat de wetgever voor de investeringen die schoolbesturen van rentevergoedingscholen uit eigen middelen hebben gedaan in gebouwen, een regeling heeft getroffen in artikel XVIII van de Wet van 4 juli 1996, houdende wijziging van de wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402) (hierna: de Wijzigingswet 1996).
4.2 Bedoeld artikel XVIII Wijzigingswet 1996 bepaalt:
“1. Indien artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs toepassing vindt, vergoedt de gemeente, indien gedeelten van de gebouwen uit eigen middelen zijn bekostigd en hiervoor geen vergoeding is genoten, aan het bevoegd gezag van de desbetreffende school de restantboekwaarde van die gedeelten, voor zover het gaat om investeringen die hebben plaatsgevonden voor 1 januari 1997.
2. De restantboekwaarde wordt vastgesteld op basis van de afschrijvingstermijn van een dertigjarige annuïtaire lening. Het bevoegd gezag dient de bekostiging uit eigen middelen aan te tonen door middel van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.”
4.3 In de toelichting op haar grief wijst SCO Lucas er op dat artikel XVIII Wijzigingswet 1996 geen enkele betekenis heeft in geval sprake is van een school die een rentevergoeding heeft ontvangen. Dan wordt de eigendom immers niet overgedragen en is er geen grond voor een vergoeding aan het bevoegd gezag van de school.
4.4 Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van grief A is overwogen, heeft SCO Lucas naast de rentevergoeding van 1930/1931 in 1964 ook een andere (substantiële) vergoeding ontvangen voor het hoofdgebouw, welke vergoeding behoort tot de stichtingskosten (in de zin van de wet) van het Edith Stein College. Voor de noodlokalen en gymzaal zijn eveneens vergoedingen ontvangen en de verkrijging van de grond behoort tot de stichtingskosten. De eigendom van de schoolgebouwen en terreinen voor het Edith Stein College aan het Louis Couperusplein wordt ingevolge artikel 76u WVO overgedragen bij beëindiging van het gebruik hiervan voor de school. Daarom is artikel XVIII Wijzigingswet 1996 wel van toepassing, ook al is (ook) een rentevergoeding voor het hoofdgebouw ontvangen en is grond uit eigen middelen bekostigd. Grief B treft dus geen doel.
5.1 Grief C richt zich tegen de overweging van de rechtbank inhoudend dat een ’rentevergoedingschool’ ten gevolge van artikel XVIII Wijzigingswet 1996 een vergoeding krijgt voor de investeringen die zij uit eigen middelen heeft gedaan in het gebouw. In haar toelichting wijst SCO Lucas er op dat de in artikel XVIII genoemde vergoeding slechts een vergoeding is voor de restantboekwaarde van investeringen in gebouwen op basis van een afschrijvingstermijn van een dertigjarige lening. Omdat de gebouwen en terreinen waarvoor een rentevergoeding is gegeven altijd meer dan dertig jaar geleden zijn aangeschaft en de terreinen ook niet in artikel XVIII worden genoemd, ontvangt de school feitelijk geen vergoeding op grond van artikel XVIII voor haar gebouwen en gronden, aldus SCO Lucas.
5.2 Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank niet vastgesteld dat SCO Lucas op grond van artikel XVIII Wijzigingswet 1996 een vergoedingsbedrag ontvangt en hoe hoog die vergoeding dan is. De rechtbank heeft opgemerkt dat de wetgever zich bij de invoering van artikel 76u, vierde lid van de WVO bewust is geweest van het feit dat schoolbesturen soms uit eigen middelen investeringen hebben gedaan in gebouwen en voorts dat voor die situatie een regeling is getroffen in artikel XVIII Wijzigingswet 1996. Deze overweging van de rechtbank is, ook naar het oordeel van het hof, juist. De grief kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
6. Grief D betreft de weergave door de rechtbank van haar interpretatie van een stelling van SCO Lucas. Gelet op al hetgeen aangaande grief A is overwogen, mist deze grief zelfstandige betekenis.
7.1 Het hof zal thans de grieven G.1 tot en met J.2 gezamenlijk bespreken. Deze richten zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat de regelgeving waarbij het ”economisch claimrecht” is geregeld, althans de (dreigende) uitoefening daarvan, in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol. Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van ontneming van eigendom. Bij de bespreking van de grieven zal het hof daar dus van uitgaan.
7.2 Artikel 1 van het Eerste Protocol luidt:
“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”
7.3 Aangezien sprake is van een inbreuk op het in artikel 1 van het Eerste Protocol neergelegde eigendomsrecht, moet beoordeeld worden of deze inbreuk bij wet is voorzien, of zij een algemeen belang dient en of sprake is van een redelijk evenwicht tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van SCO Lucas.
7.4 Het hof overweegt vooreerst dat de inbreuk op het eigendomsrecht, anders dan SCO Lucas met haar grieven G.1 en G.2 aanvoert, is voorzien bij wet. Al in 1997, dus vóórdat SCO Lucas besloot het gebruik van de gebouwen aan het Louis Couperusplein als school te beëindigen, regelde de wet in artikel 76u WVO duidelijk onder welke voorwaarden de eigendom van schoolgebouwen en terreinen werd ontnomen, te weten (kort gezegd) bij beëindiging van het gebruik als school, gebouwen en terreinen waarvoor andere dan rente- vergoedingen waren ontvangen en tegen betaling van de restantboekwaarde.
7.5 Uit de toelichting op de grieven G.1 en G.2 begrijpt het hof dat SCO Lucas (ook) aanvoert dat zij ten tijde van de aankoop van haar gronden in 1930 niet wist dat zij de eigendom thans zou moeten overdragen. Dit is juist, maar doet niet af aan het feit dat op het moment van de eigendomsontneming (de inmenging in het eigendomsrecht) de voorwaarden daarvoor zijn voorzien bij wet in de zin van het Eerste Protocol.
7.6 Voorts oordeelt het hof dat de eigendomsontneming een algemeen belang dient. Het economisch claimrecht van artikel 76u WVO (de eigendomsontneming) is immers onlosmakelijk verbonden met het Nederlandse wettelijke stelsel van bekostiging van de onderwijshuisvesting. Deze huisvesting wordt reeds lange tijd uit de publieke middelen betaald. Naar het oordeel van de wetgever is het economisch claimrecht nodig om de kosten voor de onderwijshuisvesting beheersbaar te houden en dit komt het hof niet onredelijk voor. De stelling van SCO Lucas in de toelichting bij grief I.2, dat het Edith Stein College (en andere rentevergoedingscholen) is opgericht met private middelen, zodat zij niet door het Rijk (en de Gemeente) hoeft te worden beheerst, snijdt geen hout. SCO Lucas heeft immers niet bestreden dat zij voor haar hoofdgebouw financiering ontvangt van (voorheen) het Rijk en (thans) de Gemeente, niet alleen in de vorm van de bij de oprichting in 1930/1931 toegekende jaarlijkse rentevergoeding, maar ook voor andere zaken zoals de nodige verbouwingen en het onderhoud. Daarmee vormt ook het Edith Stein College een kostenpost binnen het stelsel van exploitatie van scholen dat financieel beheersbaar moet worden gehouden.
7.8 In verband met de vraag of de ontneming van de eigendom van het hoofdgebouw (de andere gebouwen zijn niet in het geding) en de gronden voldoet aan de door artikel 1 Eerste Protocol gestelde eis dat de inbreuk proportioneel is, bestrijdt SCO Lucas dat deze eigendomsontneming proportioneel is, omdat de vergoeding die zij voor de gronden en het hoofdgebouw zal ontvangen – op grond van artikel XVIII Wijzigingswet 1996 – nul euro bedraagt, terwijl deze zaken een economische waarde van € 2.685.000,- vertegenwoordigen.
7.9 Naar het oordeel van het hof is de ontneming van de eigendom van het hoofdgebouw met grond wel proportioneel. Het hof heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen:
-a- In beginsel wordt een financiële compensatie voor de eigendomsontneming van het hoofdgebouw gegeven op grond van artikel XVIII Wijzigingswet 1996. Dat deze compensatie uit kan komen op nul euro, zoals SCO Lucas aanvoert, is een gevolg van het feit dat de (boek)waarde van het hoofdgebouw op het moment van de eigendomsontneming geheel is afgeschreven. Deze afschrijving is niet louter fictief. Vast staat immers dat bij de eigendomsontneming, dus wanneer SCO Lucas ophoudt het gebouw voor school te gebruiken, dit gebouw zal worden gesloopt. In beginsel betekent slopen van een gebouw dat daarvoor kosten moeten worden gemaakt, terwijl er daarna geen gebouw (met waarde) meer is. Daarom kan het hof er niet zonder meer van uitgaan dat het hoofdgebouw bij de eigendomsontneming enige positieve marktwaarde vertegenwoordigt.
Ten aanzien van de grond: zie –d-.
-b- Ten behoeve van de bekostiging van aanschaf, onderhoud en beheer van het gebouw en de grond waarvan de eigendom wordt ontnomen, hebben de Gemeente en (voorheen) het Rijk sinds 1931 vergoedingen aan SCO Lucas betaald. Daardoor hebben zij in verband met deze eigendommen aan subsidiebedragen een veelvoud betaald van wat SCO Lucas voor het verkrijgen en behouden van de eigendom uit eigen middelen heeft betaald.
-c- Uit het Nederlandse stelsel van financiering van het onderwijs, waarvan het onderhavige ‘claimrecht’ deel uitmaakt, vloeit voort dat wanneer de huidige gebouw(en) niet langer voor onderwijs gebruikt worden, desgewenst van de Gemeente de financiering kan worden ontvangen die nodig is voor het realiseren van een nieuw schoolgebouw en voor de verwerving van de daarvoor benodigde grond. De Gemeente heeft onbetwist aangevoerd dat zij voor de nieuwbouw van het Edith Stein College aan SCO Lucas een bouwkrediet van circa € 7 miljoen beschikbaar stelt en dat zij de benodigde grond om niet aan SCO Lucas zal overdragen. Aangenomen moet worden dat deze nieuwbouw met grond voor het doel –school– gelijkwaardig is aan de zaken die onteigend worden. Daarmee verzekert de Gemeente dat de school na de ontneming van de gebouwen en terreinen soortgelijke middelen vergoed krijgt, waarmee zij, ondanks de ontneming, het onderwijs op gelijkwaardige wijze voort kan zetten. In feite krijgt SCO Lucas dus voor het ontnomen schoolgebouw met grond een nieuw schoolgebouw met grond terug. Van een onvergoede onteigening van de gebouwen en terreinen is daardoor geen sprake.
-d- Ten aanzien van de grond geldt dat de Gemeente deze, nadat zij deze van SCO Lucas heeft ontnomen en bouwrijp heeft gemaakt, aan SCO Lucas zal (terug)overdragen voor dat gedeelte wat nodig is om de nieuw te bouwen schoolgebouwen op te richten. Per saldo wordt aan SCO Lucas dus niet alle grond ontnomen. Evenmin wordt haar de mogelijkheid ontnomen om op eigen grond schoolgebouwen voor het Edith Stein College op te richten.
7.10 Een en ander leidt tot de conclusie er geen sprake is van schending van artikel 1 Eerste Protocol. De grieven G.1 t/m J.2 zijn ongegrond.
8. Gelet op het voorgaande treffen ook de grieven E en F, gericht tegen het oordeel dat onvoldoende is aangedragen om te kunnen beoordelen of de dreigende toepassing van de regelgeving een buitensporige (excessieve) last voor SCO Lucas meebrengt en dat een specificatie van de marktwaarde van het hoofdgebouw met terrein ontbreekt, geen doel.
9.1 SCO Lucas heeft in haar memorie van grieven tot slot een beroep gedaan op artikel 14 van het EVRM.
9.2 Zij heeft aangevoerd dat eigendom op gelijke wijze wordt ontnomen aan ongelijke groepen, omdat de ’rentevergoedingscholen’ die destijds de oprichtingskosten uit eigen middelen hebben betaald hetzelfde worden behandeld als de ’niet-rentevergoedingscholen’ die dat destijds niet hebben gedaan. Naar het oordeel van het hof is hier geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid. In alle gevallen is immers sprake van scholen die, naast eventuele betalingen uit eigen middelen, (ook) financiering uit de algemene middelen hebben genoten. Dit laatste is een deugdelijk criterium om te bepalen of de school tot de groep behoort die de eigendom (onder voorwaarden) moet afstaan.
9.3 SCO Lucas heeft voorts aangevoerd dat er scholen in vergelijkbare situaties als het Edith Stein College zijn (geweest) waarvoor de Gemeente niet het economisch claimrecht heeft doen gelden. Het hof overweegt dat ten aanzien van deze scholen onvoldoende is aangevoerd om vast te kunnen stellen dat zij in een gelijke situatie als het Edith Stein College verkeerden, daargelaten dat, als er wel een gelijke situatie is, niet is uitgesloten dat de Gemeente dan ten aanzien van deze scholen niet correct heeft gehandeld.
10. De conclusie is dat alle grieven falen, zodat het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Het verzet van de Gemeente tegen de wijziging van eis en haar verweer tegen de hoogte van de gevorderde vergoeding behoeven daarom geen bespreking.
11. SCO Lucas zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Omdat de Gemeente dat heeft gevorderd, wordt deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en moet bij vertraging in de betaling hierover wettelijke rente worden vergoed.
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt SCO Lucas in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 300,- aan verschotten en € 2.852,- aan salaris voor de advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G. Dulek-Schermers en M.A.B. Chao-Duivis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2009 in aanwezigheid van de griffier.