ECLI:NL:GHSGR:2009:BI3409

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.002.405/01 / C04/1561 (oud)
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van procedures inzake schadeclaims na brand in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Rotterdam en de Gemeenschappelijke Regeling tot Instandhouding en Beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR) tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. Dit vonnis verklaarde de eigenaars van goederen die schade hebben geleden door een brand in Rotterdam op 28 februari 1996, niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De eigenaars en de verzekeraars hebben schade geclaimd bij de gemeente en DCMR. De gemeente en DCMR hebben in hun memorie van grieven aangevoerd dat zij met de eigenaars hebben afgesproken om de procedure stil te leggen en de uitkomst van de procedure tegen de verzekeraars en PSC af te wachten. De verzekeraars en PSC hebben vervolgens verzocht om voeging van hun procedure met die van de eigenaars, omdat zij van mening zijn dat er sprake is van connexiteit tussen de zaken.

Het hof heeft overwogen dat het verzoek om voeging moet worden afgewezen. Het hof oordeelt dat, hoewel de verzekeraars en PSC geen partij zijn in de procedure van de eigenaars, dit niet in de weg staat aan voeging. Echter, de rechtsvragen in beide procedures zijn niet identiek en er zijn andere rechtsvragen aan de orde in de procedure van de eigenaars. Het hof hecht ook belang aan de afspraak tussen de gemeente, DCMR en de eigenaars om de uitkomst van de onderhavige procedure af te wachten. Bovendien is er een reële vrees voor vertraging in de procedure van de eigenaars, die al sinds augustus 2004 stil ligt. Het hof concludeert dat de proceseconomie het meest gediend is wanneer de onderhavige procedure niet stil ligt totdat de andere procedure is afgerond.

Het arrest is gewezen door de eerste civiele kamer van het hof op 7 april 2009, waarbij de vordering tot voeging is afgewezen en de verzekeraars en PSC zijn veroordeeld in de kosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.002.405/01
Rolnummer (oud) : C 04/1561
Kenmerk rechtbank : 154527/HA ZA 01-917
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 7 april 2009
inzake
1. De Gemeente Rotterdam,
waarvan de zetel is in Rotterdam,
hierna te noemen: de gemeente,
en
2. Gemeenschappelijke Regeling tot Instandhouding
en Beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond,
waarvan de zetel is in Schiedam,
hierna te noemen: DCMR ,
appellanten,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. W.T. Braams te ‘s-Gravenhage
tegen
1. Reaal Schadeverzekeringen N.V. (voorheen geheten Nieuwe Hollandse Lloyd Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.),
gevestigd in Woerden,
2. Fortis Corporate Insurance N.V. (voorheen geheten Interlloyd Schadeverzekeringsmaatschappij c.q. AMEV Interlloyd Schadeverzekering N.V.),
gevestigd in Amstelveen,
3. PSC Trading GmbH,
gevestigd in Hamburg, Duitsland,
4. Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. (voorheen Royal Nederland Schadeverzekering N.V.),
gevestigd in Rotterdam,
5. Sphere Drake Insurance Plc.
gevestigd is in Londen, Groot-Brittannië,
6. Intercargo Insurance Company,
gevestigd in Londen, Groot-Brittannië,
7. AXA Colonia Versicherung A.G.,
gevestigd in Keulen, Duitsland,
8. Helvetia Schweizerische Versicherungsgesellschaft A.G.,
gevestigd in St. Gallen, Zwitserland,
geïntimeerden,
eiseressen in het incident,
hierna te noemen: de verzekeraars en PSC,
advocaat: mr. H.J.A Knijff te Amsterdam .
Het geding
Bij exploot van 19 augustus 2004 zijn de gemeente en DCMR in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 mei 2004, dat door de rechtbank Rotterdam tussen (onder meer) partijen is gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) hebben de gemeente en DCMR het vonnis bestreden. Bij incidentele memorie (voor alle weren) tevens houdende memorie van antwoord inclusief akteverzoek intrekking van een vordering, tevens houdende (voorwaardelijke) incidentele memorie van grieven (met producties) hebben de verzekeraars en PSC gevorderd dat deze zaak wordt gevoegd met de verknochte zaak van Caldic, Gentrochema, Switchbrand, Ecotrade, Delbanco, Bimeco, Dibella, Assekuranz Union, Wema en Görtz, welke zaak bij dit hof bekend is onder rolnummer 04/1560. De gemeente en DCMR hebben hierop gereageerd bij memorie van antwoord in het incident tot voeging. Hierna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest in het incident gevraagd.
Beoordeling van het incident
1. Het gaat in dit incident om het volgende.
Op 28 februari 1996 is een brand uitgebroken in een aantal loodsen in Rotterdam, in welke loodsen goederen lagen opgeslagen. De eigenaars van die goederen en de verzekeraars van degenen die zich verzekerd hadden, hebben schade geclaimd bij de gemeente en DCMR.
2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de eigenaars, met uitzondering van PSC, niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, merendeels omdat de verzekeraars in de rechten van de eigenaars waren gesubrogeerd. Tevens heeft zij voor recht verklaard dat de gemeente en DCMR hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg van de brand door de verzekeraars en PSC geleden en te lijden vermogensschade en heeft zij de gemeente en DCMR veroordeeld tot betaling van die schade.
3. In deze zaak zijn de gemeente en DCMR van dit vonnis in appel gekomen.
De eigenaars die niet-ontvankelijk in hun vordering zijn verklaard, zijn eveneens van het vonnis in appel gekomen. Die zaak is bekend bij dit hof onder genoemd rolnummer 04/1560.
4. In de memorie van grieven in deze zaak hebben de gemeente en DCMR naar voren gebracht dat zij met de eigenaars uit een oogpunt van proceseconomie hebben afgesproken dat deze vooralsnog niet verder zullen procederen, maar het oordeel van het hof en eventueel de Hoge Raad in de procedure tegen de verzekeraars en PSC zullen afwachten.
De procedure van de eigenaars ligt sedert de in die zaak uitgebrachte appeldagvaarding van 25 augustus 2004 stil.
5. De verzekeraars en PSC vragen thans voeging van hun procedure met die van de eigenaars op grond van verknochtheid.
Zij betogen dat de gemeente en DCMR in dit appel het claimrecht van de verzekeraars betwisten met de stelling dat onduidelijk is of het claimrecht van de eigenaars door subrogatie op hen is overgegaan. Zij stellen dat in beide procedures die voor dezelfde rechter in hoger beroep aanhangig zijn, hetzelfde rechtsgeschil aan de orde is en dat voeging van de beide zaken nuttig en wenselijk is en uit een oogpunt van proceseconomie dienstig.
6. De gemeente en DCMR verzetten zich tegen voeging. Zij wijzen erop, dat de verzekeraars voeging van hun zaak vragen met een zaak waarin zij geen partij zijn en waarin een ander onderwerp centraal staat. In de zaak van de verzekeraars en PSC gaat het erom of de gemeente en DCMR een onrechtmatige daad hebben gepleegd, terwijl het in de procedure van de eigenaars gaat om de vraag of zij al dan niet terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daarom is volgens de gemeente en DCMR ook geen sprake van connexiteit. Tot slot wijzen zij op het gevaar van onnodige vertraging. De procedure van de eigenaars ligt immers al sedert augustus 2004 stil.
7. Het hof overweegt als volgt.
Het enkele feit dat de verzekeraars en PSC geen partij zijn in de procedure van de eigenaars staat aan voeging niet in de weg. Voorts is, anders dan de gemeente en DCM betogen, in beide procedures dezelfde rechtsvraag, te weten de vraag of de gemeente en DCMR een onrechtmatige daad hebben gepleegd, mede onderwerp van geschil.
Desalniettemin zal het hof het verzoek om voeging afwijzen.
Immers: in de procedure van de eigenaars zijn, zo valt uit het vonnis af te leiden, behalve voormelde rechtsvraag ook andere rechtsvragen aan de orde. De niet-ontvankelijkheid is niet voor alle partijen alleen vanwege subrogatie uitgesproken. Voor Caldic en Delbanco bijvoorbeeld geldt dat zij ook hun eigen claimrechten terzake van opruimingskosten geldend hebben willen maken. Maar het hof kent ook gewicht toe aan het feit, dat de partijen in de andere zaak (de eigenaars en de partij die bezwaar maakt tegen de voeging: de gemeente en DCMR), kennelijk uit een oogpunt van kostenbesparing, onbetwist met elkaar hebben afgesproken dat zij de uitkomst van de onderhavige procedure zullen afwachten. Tot slot legt de geuite reële vrees voor vertraging veel gewicht in de schaal. In de onderhavige procedure is de schriftelijke ronde uitgestreden. Daarmee zijn ruim vier jaren gemoeid geweest. In de andere zaak moet de gehele schriftelijke ronde nog plaatsvinden. Hoewel in die zaak wellicht voortvarender zou kunnen worden geprocedeerd dan in deze zaak, is er geen enkele aanwijzing gegeven dat dat ook werkelijk zal gebeuren.
Alles tegen elkaar afwegende komt het hof dan ook tot het oordeel dat de proceseconomie het meest gediend is wanneer de onderhavige procedure niet blijft stilliggen totdat partijen in de andere procedure zijn uitgeconcludeerd.
8. De verzekeraars en PSC zullen als in het ongelijk gestelde partij de kosten van het incident moeten dragen.
Beslissing in het incident
Het hof:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt de verzekeraars en PSC in de kosten van de procedure in het incident in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente en DCMR bepaald op € 894 aan advocatensalaris;
- verwijst de zaak naar de rol van 19 mei 2009 voor het vragen van arrest danwel pleidooi.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en P. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2009 in aanwezigheid van de griffier.