ECLI:NL:GHSGR:2009:BI3170

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.001.181-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg akkoord ter voorkoming van fallissement met betrekking tot teruggave van BTW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep van Vanko Beheer B.V. tegen de Staat der Nederlanden en de Ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest. De zaak betreft de uitleg van een akkoord ter voorkoming van fallissement, waarbij de belastingontvanger partij is. Het hof heeft op 28 april 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een eerder tussenarrest van 27 maart 2008. Vanko had getuigen doen horen om te bewijzen dat er afspraken waren gemaakt over de teruggave van BTW, die buiten de sanering zou blijven. De getuigenverklaringen waren echter niet overtuigend genoeg voor het hof om aan te nemen dat de BTW-post niet onder de sanering viel.

Het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen en de overgelegde stukken niet voldoende bewijs boden dat de Ontvanger op de hoogte was van de afspraken over de BTW-post. Het hof concludeerde dat de teruggave van de BTW betrekking had op een tijdstip vóór 1 maart 1996, en dat de overeenkomst niet aan het moment van teruggave knoopt, maar aan het tijdstip waarop de onbetaald gebleven leveranties zijn gedaan. Vanko's argumenten over de uitleg van de Wet op de omzetbelasting 1968 werden door het hof verworpen, omdat de zaak niet om de uitleg van dat artikel draaide, maar om de uitleg van de overeenkomst met de belastingdienst.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2003 bekrachtigd en Vanko veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten aan de zijde van de Ontvanger werden begroot op € 4.380,- aan griffierecht en € 17.108,- aan salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 105.001.181/01
Rolnummer (oud): 03/1252
Rolnummer rechtbank: 01/2909
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 28 april 2009
inzake
VANKO BEHEER B.V.,
gevestigd te Krabbendijke (gemeente Reimerswaal),
appellante,
hierna te noemen: Vanko,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei te 's-Gravenhage,
tegen
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te 's-Gravenhage,
2. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ZUIDWEST,
(mede) kantoorhoudende te Goes,
geïntimeerden,
hierna te noemen: de Ontvanger,
advocaat: mr. M.H. de Boer te Amsterdam.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van het geding voorafgaand aan dit arrest verwijst het hof naar het tussenarrest in deze zaak van 27 maart 2008. Ter uitvoering van het tussenarrest van 30 november 2006 zijn getuigen gehoord. Ter uitvoering van het arrest van 27 maart 2008 heeft de ontvanger stukken gedeponeerd bij het hof. Daarna hebben beide partijen een memorie na enquête genomen (Vanko met producties). Vervolgens hebben partijen hun zaak door hun advocaten doen bepleiten. Ten slotte hebben partijen hun dossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Bij arrest van 30 november 2006 in deze zaak heeft het hof Vanko toegelaten door middel van het doen horen van getuigen te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat de BTW-post ter zake van de terugvordering van door Vanko vooruitbetaalde omzetbelasting buiten de sanering zou blijven. Vanko heeft als getuigen doen horen [getuige 1] (van 1992 tot en met 1996 financieel manager bij Vanko; verder: [getuige 1] ), [getuige 2] (in maart en april 1996 raadsman van Vanko; verder: [getuige 2]), [getuige 3] (destijds directeur van Vanko), [getuige 4] (inspecteur bij de belastingdienst; verder: [getuige 4]) [getuige 5] (belastingambtenaar), [getuige 6] en [getuige 7] (verder: [getuige 7]). [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee besprekingen over de onderhavige kwestie op het belastingkantoor heeft bijgewoond. Ter zake van het besprokene heeft hij verklaard dat de belastingdienst wilde meewerken aan een regeling, dat er daarbij een onderscheid zou worden gemaakt voor wat de belastingvorderingen betreft tussen die welke vóór 1 maart 1996 waren opgekomen en die welke na die datum zouden opkomen, en dat de brief van de belastingdienst van 16 april 1996 geheel overeenstemde met wat tussen partijen was besproken. [getuige 2] heeft verklaard dat hij bij drie gesprekken op het belastingkantoor aanwezig is geweest, dat het akkoord betrekking zou hebben op alles wat vóór de peildatum van 1 maart 1996 was opgekomen aan belastingen, dat wat daarna zou opkomen gewoon volledig betaald moest worden en dat dat ook voor de BTW gold. Hij heeft ook verklaard dat hij de inhoud van de brief een correcte weergave vond van de gemaakte afspraken. [getuige 3] heeft verklaard dat er enkele gesprekken over de onderhavige aangelegenheid zijn geweest; het hof neemt aan dat zij daarmee heeft willen aangeven dat zij daarbij aanwezig is geweest. Zij heeft niets verklaard over eventuele afspraken over door Vanko vooruitbetaalde omzetbelasting. [getuige 7] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat er in de destijds gevoerde gesprekken en onderhandelingen expliciet over de BTW-post van ARS is gesproken. De overige gehoorde getuigen hebben niets ter zake dienends verklaard.
2. Aan de getuigenverklaringen kan het hof geen bewijs ontlenen dat de BTW-post ter zake de terugvordering van door Vanko vooruitbetaalde omzetbelasting buiten de sanering zou blijven. Anders dan Vanko stelt is uit de getuigenverklaringen en de stukken niet af te leiden dat de Ontvanger tijdens de onderhandelingen ervan op de hoogte is geraakt of had moeten begrijpen dat de vordering op ARS volledig, met uitzondering van het BTW-gedeelte, was voorzien. Overigens zou dit feit, indien het wel bewezen zou zijn, onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Dientengevolge wordt de BTW-post bestreken door de terzake met de belastingdienst gemaakte en in de brief van de belastingdienst van 15 april 1996 vastgelegde afspraken. Het hof heeft in zijn arrest van 30 november 2006 overwogen dat de onderhavige door Vanko gevraagde teruggave betrekking heeft op een tijdstip gelegen vóór 1 maart 1996, omdat de omzetbelasting is betaald in verband met leveranties aan ARS van vóór 1 maart 1996. Daaraan doet niet af dat, zoals Vanko aanvoer (en door de Ontvanger ook niet wordt betwist) de teruggave pas na 1 maart 1996 aan de belastingdienst kon worden gevraagd. De overeenkomst knoopt immers niet aan bij het moment waarop het recht op teruggave ontstaat, maar bij het tijdstip waarop de teruggave betrekking heeft (vierde liggende streepje); dat is het tijdstip waarop de onbetaald gebleven leveranties zijn gedaan. Het hof ziet daarom geen reden om op zijn oordeel in voormeld arrest terug te komen, zoals Vanko heeft verzocht. Wat Vanko aanvoert ter zake van de uitleg van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968, kan haar niet baten, omdat in het onderhavige geschil niet de uitleg van dat artikel, maar de uitleg van de tussen de belastingdienst en Vanko gesloten overeenkomst aan de orde is.
3. Ook de door Vanko bij memorie na enquête in het geding gebrachte producties en hetgeen daaromtrent door haar is betoogd, brengen het hof niet tot een ander oordeel. Vanko heeft daarbij wederom een bewijsaanbod gedaan, maar dat betreft geen andere materie dan haar al te bewijzen was opgedragen. Zij had het aangeboden bewijs dus al dienen voor te brengen. Aan dat bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.
4. Conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd. Daarbij past een kostenveroordeling van Vanko.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2003;
- veroordeelt Vanko in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 4.380,- aan griffierecht en € 17.108,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2009 in aanwezigheid van de griffier.