ECLI:NL:GHSGR:2009:BI2768

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.007.409/01, C07/1545 (oud)
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitleg van afspraken met betrekking tot pré-pensioen tussen Vanbreda Risk & Benefits B.V. en werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Vanbreda Risk & Benefits B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de werknemer, die tot 1 januari 2002 in dienst was bij Vanbreda, vorderde om inzage in de nieuwe pensioenregeling. De werknemer stelde dat hij recht had op dezelfde behandeling als actieve werknemers, gebaseerd op afspraken die in 1998 waren gemaakt over zijn pré-pensioen. Het hof oordeelt dat de werknemer niet zonder meer kon aannemen dat de afspraken ook toekomstige wijzigingen in de pensioenregeling omvatten. Het hof overweegt dat de formulering van de afspraken en de context waarin deze zijn gemaakt, niet de door de werknemer verdedigde inhoud ondersteunen. De werknemer was deskundig op het gebied van pensioenverzekeringen en had moeten begrijpen dat wijzigingen in de hoofdpensioenregeling niet automatisch van toepassing waren op personen die niet meer in dienst waren. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de werknemer af, waarbij de werknemer in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.007.409/01
Rolnummer (oud) : 07/1545
Zaaknummer rechtbank : 805689
arrest van de negende civiele kamer d.d. 21 april 2009
inzake
Vanbreda Risk & Benefits B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: Vanbreda,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage,
tegen
[de werknemer],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de werknemer],
advocaat: mr. Y.K. de Boer te 's-Gravenhage.
Het geding
Per exploot van 10 december 2007 is Vanbreda in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 21 november 2007, gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven heeft Vanbreda vier grieven tegen voormeld vonnis aangevoerd, die door [de werknemer] bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden.
Partijen hebben op 12 december 2008 hun standpunten mondeling doen toelichten, Vanbreda door mr. J.D. de Rooij, advocaat te Rotterdam, onder overlegging van pleitnotities, [de werknemer] door zijn voormelde advocate.
Tot slot hebben partijen - Vanbreda op het pleitdossier; [de werknemer] op het door hem overgelegde procesdossier- arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft in voormeld vonnis onder het kopje "De vaststaande feiten" (blz 2 en 3) een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is niet gegriefd of anderszins opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
2.1. [de werknemer] is tot 1 januari 2002 in dienst geweest van (de rechtsvoorganger van) Vanbreda. Per deze datum is de hierna bedoelde prepensioenregeling ingegaan. Op 1 juli 2007 is het ouderdomspensioen van [de werknemer] ingegaan.
2.2. Partijen zijn een prepensioenregeling overeengekomen, welke is bevestigd bij en neerge¬legd in een brief d.d. 27 oktober 1998 van mr [X], destijds directeur van (de rechtsvoorganger van) Vanbreda. Aan bedoeld schrijven kan het volgende worden ontleend:
“(…) Wij kwamen met u overeen de datum van uw pré-pensionering vast te stellen op 1 januari 2002. Met u zijn voorts de navolgende afspraken gemaakt, welke afspraken zullen gelden ook indien het nog op te maken pensioenreglement voor de excedent-pré-pensioenregeling in negatieve zin daarvan zou afwijken:
(…)
3. Per 1 januari 2002 zal de hoofdpensioenregeling voor u gedurende de uitkering van het pré-pensioen ongewijzigd aansluitend worden voortgezet, als ware het dienstverband met u niet op 1 januari 2002 beëindigd. Het ouderdomspensioen (ingaande 1 juli 2007) zal per 1 januari 2002 derhalve zijn vastgesteld op 59.5% van (12,96 x het bruto maandsalaris per 1 december 2001 minus de voor de hoofdpens¬oenregeling geldende franchise per 1 januari 2001).
(…)”.
2.3. De in de hiervoor aangehaalde brief bedoelde hoofdpensioenregeling is die volgens het op 1 januari 1988 in werking getreden ‘Pensioenreglement van Van der Held Groep B.V. te Rotterdam’ en enkele later in werking getreden addenda. De hierin voorziene ouderdomspensioen¬regeling is voor [de werknemer] sinds 1 januari 2002 (ingangsdatum pre-pensioen) tot de in voormelde hoofdpensioenregeling voorziene pensioendatum tegen premiebetaling voortgezet.
2.4. Per 1 mei 2005 is bij gedaagde een nieuw pensioenreglement van kracht geworden. Artikel 1 van dit reglement luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
”Artikel 1 Deelnemerschap
(…)
4. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. op de eerste van de maand, waarin de 65-ste verjaardag van de deelnemer valt, hierna te noemen “de pensioendatum”;
c. bij ontslag van de deelnemer vóór de pensioendatum.”
2.5. Lid 4 van voormeld artikel komt bijna woordelijk overeen met het vierde lid van artikel 1 van het ‘Pensioenreglement van Van der Held Groep B.V. te Rotterdam’ dat in 1988 in werking is getreden.
2.6. Nationale Nederlanden, bij wie het pensioen van [de werknemer] is ondergebracht, berichtte [de werknemer] in juli 2003 onder meer het volgende:
”(…) Hierbij ontvangt u de opgave van uw pensioenaangroei over het jaar 2002. Sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 verstrekken wij deze opgave jaarlijks aan alle actieve deelnemers van een bij ons ondergebrachte pensioenregeling (…)”
2.7. Bij e-mailbericht van 6 januari 2004 heeft Vanbreda, bij monde van haar medewerker [Y], aan [de werknemer] onder meer het volgende bericht:
”(…) Je bent nog steeds een actieve deelnemer in de hoofdpensioenregeling en derhalve blijven krachtens de hoofdpensioenregeling ook alle wijzigingen voor jou ook van kracht en is de franchisewijziging ook bij jou van toepassing. (…)”
2.8. Bij e-mailbericht van 20 april 2007 berichtte [Z], als Specialist Collectief Pensioen werkzaam bij Nationale Nederlanden, genoemde [Y] het volgende:
”(…) Abusievelijk hebben wij in de laatste regelingsaanpassing de heer [de werknemer] meegenomen. Omdat met de heer [de werknemer] reeds een vaste pensioenafspraak was gemaakt, had dit evenwel niet dienen plaats te vinden. Wij begrepen dat de heer [de werknemer] op mutatiedatum reeds uit dienst was bij Vanbreda Risk & Benefits B.V., waarbij hem de toezegging is gedaan dat de bestaande pensioenaanspraken tot pensioendatum verzekerd bleven. In deze willen wij tevens aangeven dat het ongebruikelijk is om wijzigingen in arbeidsvoorwaarden, waaronder de pensioenregeling, door te voeren bij personen die niet in dienst zijn.
Wij hebben de omzetting van de verzekering van de heer [de werknemer] inmiddels gecorrigeerd, waarmee de aanspraken weer op gelijk niveau zijn zoals direct voorafgaand aan de omzetting (…).”
2.9. De onderhandelingen tussen partijen, die hebben geleid tot de hierboven sub 2.2. bedoelde regeling, zijn destijds van de zijde van de rechtsvoorganger van Vanbreda gevoerd door haar toenmalige algemeen directeur [X]. Deze heeft een tweetal schriftelijke verklaringen over de totstandkoming van de vertrekregeling van [de werknemer] afgelegd. Deze verklaringen komen grotendeels bijna woordelijk overeen, maar bevatten ook enkele onderlinge verschillen. Daarom bestaat er aanleiding beide verklaringen te citeren.
Aan zijn verklaring d.d.13 juni 2006 wordt het volgende ontleend:
”(…) Uitdrukkelijk onderdeel daarvan [hof: van de vertrekregeling] was de pensioenregeling. Afgesproken is toen dat de bestaande opbouw van pensioen na zijn uitdiensttreding zou doorgaan als ware hij in dienst. Dit was voor ons kantoor niet ongebruikelijk. De betreffende afspraak in de overeenkomst is om die reden ook opgenomen, anders zou de heer [de werknemer] een aantal jaren in zijn pensioenopbouw missen en dat was niet de bedoeling.
Ik heb nadrukkelijk niet de bedoeling gehad (en de heer [de werknemer] heeft dat ook niet kenbaar gemaakt) om eventuele toekomstige veranderingen van de Vanbreda Risk & Benefits pensioenregeling voor de heer [de werknemer] van toepassing te laten zijn. Dat zou voor ons kantoor hoogst ongebruikelijk zijn geweest. Zo’n afspraak hebben wij nooit gemaakt. (…)”
En aan de verklaring van 30 mei 2007:
”(…) Uitdrukkelijk onderdeel daarvan was de pensioenregeling. Afgesproken is toen dat de bestaande opbouw van zijn pensioen na zijn uitdiensttreding zou doorgaan als ware hij in dienst. Dit is niet ongebruikelijk. De betreffende zinsnede in de overeenkomst is om die reden ook opgenomen, anders zou de heer [de werknemer] een aantal jaren in zijn pensioenopbouw missen en dat was niet de bedoeling.
Ik heb nadrukkelijk niet de bedoeling gehad ( en mijn inziens de heer [de werknemer] ook niet) om eventuele toekomstige veranderingen van de Vanbreda Risk & Benefits pensioenregeling voor de heer [de werknemer] van toepassing te laten zijn. (…)”
2.10. [de werknemer] heeft Vanbreda herhaaldelijk verzocht, ook via de door hem ingeschakelde gemachtigde, om inzage in de nieuwe pensioenregeling om te bezien of hij nakoming van de nieuwe regeling wenst. Dit is hem telkens geweigerd door Vanbreda.
2.11. In eerste aanleg vorderde [de werknemer] - zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang - om Vanbreda te veroordelen tot afgifte aan [de werknemer] van het pensioenreglement dat sinds 1 mei 2005 geldt, op straffe van een dwangsom.
2.12. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering van [de werknemer] toegewezen zoals daarin is vermeld. Daarbij is geoordeeld dat de afspraken tussen partijen meebrachten dat [de werknemer] ten aan¬zien van de pensioenregeling op dezelfde wijze moest worden behandeld als degenen die nog bij Vanbreda in dienst waren.
2.13. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [de werknemer] desgevraagd onder meer verklaard :
"- toen ik destijds de afspraken maakte die in de brief van 27 oktober 1998 [hof: zie hierboven sub 2.2.] zijn vastgelegd kende ik al - vanaf 1997 - het toen reeds bestaande concept-prepensioenreglement; daarin stond toen al het in de overgelegde versie opgenomen artikel 9 over "ongewijzigde voortzetting van de hoofdpensioenregeling als ware het dienstverband niet beëindigd";
- ik was bij de totstandkoming van die prepensioenregeling niet betrokken en heb ook nooit een definitieve versie ontvangen."
Voorts hebben beide partijen bij die gelegenheid bevestigd dat de overgelegde versie [hof: van het pre-pensioenreglement] op enig moment met terugwerkende kracht tot 31 december 1996 is ingevoerd.
3. Het hof zal de vragen die gelet op de grieven en de toelichting daarop aan de orde moeten komen hieronder behandelen.
4. De kern van het geschil tussen partijen betreft de betekenis van de passage "als ware het dienstverband met u niet op 1 januari 2002 beëindigd" in punt 3. van de hierboven sub 2.2. geciteerde brief.
5. [de werknemer] stelt zich op het standpunt dat hij er op mocht vertrouwen dat hij tijdens de pre-pensioenperiode voor wat betreft de toepassing van de hoofdpensioenregeling in alle opzichten zou worden behandeld alsof hij nog in dienst was, zodat ook de in die periode gerealiseerde wijzigingen in de hoofdpensioenregeling op hem van toepassing zijn geworden
6. Volgens Vanbreda was de fictie van een ononderbroken dienstverband alleen bedoeld om te voorkomen dat de voortgezette pensioenopbouw volgens hoofdpensioenregling als gevolg van artikel 1 lid 4 sub c daarvan (zie hierboven sub 2.4.) op het moment van uit dienst treding bij het ingaan van het pre-pensioen zou eindigen en aldus een "pensioengat"zou ontstaan, en had [de werknemer] moeten begrijpen dat een verdergaande strekking van die fictie niet aan de orde was.
7. Het hof overweegt - in het kader van "Haviltex" - als volgt.
7.1. Tussen partijen is niet in geschil dat voormelde kwestie niet uitdrukkelijk aan de orde is geweest bij het maken van de in de hierboven sub 2.2. bedoelde brief vastgelegde afspraken (hierna: de afspraken) .
7.2. Gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd staat voorts tussen partijen vast dat Vanbreda een breed gespecialiseerde en onafhankelijke assurantiemakelaar en -adviseur is, gewend te adviseren op het gebied van pensioenen, waarmee het bedenken van implicaties van pensioenafspraken dagelijkse praktijd was. En ook dat [de werknemer] uit hoofde van zijn functie bij Vanbreda - directeur (niet statutair) en beëdigd assurantiemakelaar - en zijn opleiding - assurantiemakelaar - deskundig is op het gebied van pensioenverzekeringen.
7.3. Evenmin is in geschil dat het in het algemeen gesproken ongebruikelijk is om wijzigingen in een "hoofdpensioenregeling" ook van toepassing te doen zijn op personen die formeel niet meer in dienst zijn maar voor wie bij voorbeeld tijdens een vut- of pre-pensioenregeling of voortdurende arbeidsongeschiktheid sprake is van voortgezette pensioenopbouw volgens de "hoofdpensioenregeling", alsmede dat [de werknemer] daarmee bekend was. Dit laatste spoort ook met hetgeen hierboven sub 7.2. is overwogen.
7.4. Verder is van belang dat de afspraken werden gemaakt in een periode waarin Vanbreda bezig was met een in te voeren pre-pensioenregeling, Het concept-reglement - met daarin eenzelfde formulering als in de afspraken is gebruikt - was toen ook bij [de werknemer] bekend (zie hierboven sub 2.13.). Feitelijk werd derhalve op de invoering van de pre-pensioenregeling (in beginsel van toepassing voor alle werknemers van Vanbreda) vooruitgelopen en werd voor het geval de uiteindelijke pre-pensioenregeling anders zou luiden dan ten tijde van de afspraken was voorzien bepaald dat dit geen invloed in negatieve zin zou hebben op de inhoud van de afspraken.
7.5. [de werknemer] heeft gesteld dat er ten tijde van het maken van de afspraken ook reeds sprake was van een in te voeren gewijzigde hoofdpensioenregeling. Vanbreda heeft dit gemotiveerd betwist: er waren op dat moment geen voornemens of plannen - en a fortioiri ook geen concept-reglement - voor wijziging van de hoofdpensioenregeling, en de brief van Nationale Nederlanden aan Vanbreda van 13 maart 1997 waarop [de werknemer] zich in dat verband (in hoger beroep) heeft beroepen, heeft volgens Vanbreda duidelijk betrekking op (alleen) de pre-pensioenregeling. [de werknemer] heeft zijn standpunt vervolgens niet nader onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg zou hebben gelegen. Voormelde brief bevat ook volgens het hof geen aanwijzing dat de¬ze op iets anders dan de pre-pensioenregeling betrekking zou hebben. Daarom gaat het hof aan voormelde stelling van [de werknemer] voorbij.
7.6. Anders dan [de werknemer] heeft aangevoerd, ziet het hof in de formulering van de afspraken geen aanwijzing dat een wijziging in de hoofdpensioenregeling na ingang van het pre-pensioen ook voor [de werknemer] zou gelden. Immers, de passage over "het nog op te maken pensioenreglement" heeft blijkens de inhoud van de zin waarin deze passage voorkomt uitsluitend betrekking op de pre-pensioenregeling en het hof heeft in de afspraken als geheel ook geen aanwijzingen aangetroffen dat dit anders zou zijn.
7.7. Het hof acht voorts van belang dat de hierboven sub 4. geciteerde passage onderdeel uitmaakt van een zin waarin tevens wordt bepaald dat de hoofdpensioenregeling voor [de werknemer] "gedurende de uitkering van het pré-pensioen ongewijzigd aansluitend [zal] worden voortgezet". De woorden "ongewijzigd voortzetten" zijn een aanwijzing dat het alleen om het bij de ingang van het pre-pensioen toepasselijke reglement gaat.
7.8. Naar het oordeel van het hof leidt het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat [de werknemer] niet zonder dit aspect uitdrukkelijk aan de orde te stellen had mogen aannemen dat de afspraken de door hem verdedigde inhoud hadden. De onduidelijkheid die in de loop van de pre-pensioenperiode in de communicatie met Nationale Nederlanden en de controller van Vanbreda is ontstaan (wel/niet actief deelnemer; zie hierboven sub 2.6. t/m 2.8.) leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat bij [de werknemer] bekend moet worden verondersteld dat het begrip "actief deelnemer" geen eenduidige inhoud heeft en een en ander bovendien ongeveer vijf jaar (en langer) na de totstandkoming van de afspraken en tevens anderhalf jaar (en langer) na de ingang van het pre-pensioen plaats vond. De op de afspraken gebaseerde vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
8. Het bovenstaande brengt mee dat het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd en dat de vorderingen van [de werknemer] zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst past het om [de werknemer] te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 21 november 2007;
en opnieuw recht doende:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op 21 november 2007 aan de zijde van Vanbreda begroot op nihil aan verschotten en € 400,= aan salaris;
- veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van Vanbreda begroot op € 324,57 aan verschotten en € 2.682,= aan salaris;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, R.C. Schlingemann en J.J. van Es en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2009 in aanwezigheid van de griffier.