ECLI:NL:GHSGR:2009:BH9022

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.006.938-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.L. Vierhout
  • J. Kramer
  • D.J. de Brauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat wegens nalatigheid van de kantonrechter bij toezicht op bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor de nalatigheid van een kantonrechter bij het toezicht op een bewindvoerder. De Staat was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de kantonrechter werd verweten zijn toezichthoudende taak ernstig te hebben verwaarloosd. De zaak betreft de bewindvoering van twee personen, [X] en [Y], waarbij de bewindvoerder gedurende lange tijd geen rekening en verantwoording heeft afgelegd. De Staat voerde aan dat de kantonrechter niet aansprakelijk kon worden gesteld, omdat er geen rechtsplicht tot toezicht bestond die tot aansprakelijkheid kon leiden. Het hof oordeelde dat de kantonrechter wel degelijk een wettelijke verplichting had tot toezicht en dat deze verplichting niet was nageleefd. Het hof concludeerde dat de schade die door de malversaties van de bewindvoerder was ontstaan, niet aan de kantonrechter kon worden toegerekend, omdat er onvoldoende causaal verband was tussen de nalatigheid van de kantonrechter en de geleden schade. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de geïntimeerden af, waarbij het hof de kosten van het geding aan de zijde van de Staat toekende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Uitspraak: 24 maart 2009
Zaaknummer: 105.006.938/01 (07/1073)
Zaaknummer rechtbank: 263.012 (06/1194)
Arrest van de eerste civiele kamer
gewezen in de zaak van:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
appellant,
hierna: de Staat,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk te ‘s-Gravenhage,
tegen:
1. [Naam] Financieel Beheer en Bewindvoering B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
in de hoedanigheid van bewindvoerder van de goederen van [X] te Weesp, en
2. [Naam],
wonende te Amstelveen,
in de hoedanigheid van curator van [Y] te Amsterdam,
geïntimeerden,
hierna: [in enkelvoud] [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.M.M. van der Valk te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 7 augustus 2007 is de Staat in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 mei 2007, door de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen. Bij memorie van grieven heeft de Staat vijftien grieven tegen het vonnis aangevoerd, die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaak op 2 februari 2009 door hun raadslieden doen bepleiten, de Staat door mr. W.I. Wisman, advocaat te ’s-Gravenhage en [geïntimeerde] door mr. S.M.W.L. van Boven, advocaat te Middelburg. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
uitgangspunten
1. De rechtbank heeft onder 2 in het vonnis de aan haar beoordeling ten grondslag gelegde feiten vastgesteld. Tegen deze feiten op zichzelf zijn geen concrete grieven aangevoerd, zodat het hof bij zijn beoordeling van het geschil eveneens van onder meer deze feiten zal uitgaan.
2. De rechtbank is in het vonnis, kort weergegeven, tot de volgende oordelen gekomen:
(a) De kantonrechter heeft ten aanzien van het door hem ingestelde bewind een toezichthoudende taak. Dit volgt uit de betrokken wettelijke bepalingen. Met deze wettelijke regeling en dit toezicht is beoogd om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te beschermen. Hieruit volgt dat sprake is van schending van een rechtsplicht jegens de rechthebbende als de kantonrechter zijn toezichthoudende taak ernstig verwaarloost. Deze schending levert in beginsel een jegens de rechthebbende onrechtmatige daad op (4.4).
(b) De kantonrechter is alleen in staat zijn toezichthoudende taak naar behoren uit te oefenen als de bewindvoerder binnen een beperkt aantal maanden verslag doet na afloop van het jaar waarover rekening en verantwoording moet worden afgelegd. Bij nalatigheid van de bewindvoerder dient de kantonrechter hem hierop aan te spreken en hem zo nodig te ontslaan (4.5).
(c) In dit geval heeft de kantonrechter zijn taak ernstig verwaarloosd. Ondanks hiertoe te zijn gemaand, is de bewindvoerder met het afleggen van rekening en verantwoording in gebreke gebleven. Niettemin is de bewindvoerder nog in functie gebleven op het moment dat na afloop van het verslagjaar opnieuw een vol jaar was verstreken. Het nadien in zijn functie handhaven van de bewindvoerder is in beginsel onrechtmatig jegens de rechthebbende (4.5).
(d) De kantonrechter heeft over de periode 1 januari 1999 tot 31 oktober 2000 jegens [Y] onrechtmatig gehandeld en over de periode van 1 januari 2000 tot 31 oktober 2000 jegens [X] (4.6).
(e) Het toezicht door de kantonrechter is mede bedoeld om de kans op verduistering van het vermogen van de rechthebbende te verkleinen. Doordat de bewindvoerder tijdens het bewind [Y] na 31 december 1998 nog in functie was en tijdens het bewind [X] na 31 december 1999, heeft de bewindvoerder zijn malversaties nadien kunnen voortzetten. Het verduisterde vermogen staat in zodanig verband tot het aan de kantonrechter verweten gedrag – het handhaven van de bewindvoerder – dat deze schade als een gevolg hiervan aan dit gedrag kan worden toegerekend (4.8).
beoordeling grieven en weren
3. De eerste grief is gericht tegen de vaststelling van de feiten onder 2 in het vonnis. Volgens de Staat heeft de rechtbank hierbij een onvolledig beeld van de situatie gegeven en geen rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval en deze omstandigheden evenmin in samenhang bezien.
4. De grief kan - wat hiervan ook zij - op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Hiervoor is beslissend of de beslissing (het dictum) juist of onjuist is. Bovendien heeft de Staat bij de grief geen belang nu het hof niet alleen de hiervoor onder 1 vermelde feiten aan zijn beoordeling ten grondslag heeft gelegd doch ook andere door partijen gestelde en door de wederpartij niet of onvoldoende bestreden feiten en omstandigheden voor zover deze voor zijn beoordeling relevant zijn.
5. De tweede tot en met twaalfde grief zijn gericht tegen de hiervoor onder 2 vermelde oordelen van de rechtbank. In zijn toelichting op de grieven heeft de Staat, samengevat, de volgende standpunten ingenomen:
(a) jurisprudentie onrechtmatige rechtspraak
- In het kader van het beschermingsbewind (het bewind) vervult de kantonrechter een rechterlijke taak. Het bewind wordt ingesteld en opgeheven bij rechterlijke beslissing en gedurende het bewind kunnen verschillende rechterlijke beslissingen worden genomen. De maatstaf die voor onrechtmatige rechtspraak is ontwikkeld is daarom ook in dit geval van toepassing.
- Aan deze maatstaf is in dit geval niet voldaan. Gesteld noch gebleken is dat de kantonrechter fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd, laat staan zo fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken.
(b) rechtsplicht tot het houden van toezicht
Er is geen rechtsplicht tot het houden van toezicht door de kantonrechter jegens de rechthebbende die tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de Staat kan leiden. Uit de wettelijke regeling omtrent het bewind volgt alleen dat de kantonrechter bepaalde discretionaire bevoegdheden heeft waardoor hij een beperkte controle kan uitoefenen en een begeleidende rol kan vervullen, zoals onder meer de bepaling over een inlichtingenplicht van de bewindvoerder, over het afleggen van rekening en verantwoording en over de bevoegdheid van de kantonrechter de bewindvoerder te ontslaan. Een wettelijke bepaling waarbij de kantonrechter wordt belast met het toezicht op de bewindvoerder ontbreekt echter.
(c) taakvervulling kantonrechter
- De kantonrechter heeft zijn taken ten aanzien van het bewind niet veronachtzaamd of (ernstig) verwaarloosd. Hierbij moet worden vooropgesteld dat het handelen of nalaten van de kantonrechter slechts marginaal (terughoudend) kan worden getoetst. Bij de vervulling van zijn taken in dit kader komt de kantonrechter een aanzienlijke beleids- en beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent dat slechts kan worden beoordeeld of in de omstandigheden en met de kennis van destijds de kantonrechter in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de bewindvoerder niet eerder te ontslaan.
- Hierbij is van belang dat de grotendeels discretionaire rechterlijke betrokkenheid is bedoeld om erop toe te zien dat de bewindvoerder in algemene zin uitvoering aan zijn taak geeft. Hierbij gaat het om een controle achteraf. Fraude zou slechts kunnen worden voorkomen als de controle zo uitvoerig en stringent is dat de kantonrechter de bewindvoering in feite overneemt. Dit is echter niet de bedoeling van de wettelijke regeling en hierop is het rechterlijk apparaat ook niet ingericht. Een kantonrechter is geen professional op financieel gebied en hij beschikt niet over de middelen om in het kader van het toezicht op de vele bewindvoeringen meer te doen dan marginaal toetsen of de bewindvoerder in algemene zin uitvoering aan zijn taak geeft.
- Hierbij is verder van belang dat het ontslag van een bewindvoerder een zeer vergaande maatregel is die niet lichtvaardig mag worden genomen. Het enkele feit dat binnen de gestelde termijn geen rekening en verantwoording wordt afgelegd, kan zo’n ingrijpende maatregel niet rechtvaardigen. Dit komt in de praktijk geregeld voor. Dit enkele feit vormt geen voorspellende factor voor malversaties door een bewindvoerder. Bij de uitoefening van het toezicht en de in het kader hiervan te nemen maatregelen dient de kantonrechter een afweging te maken waarbij onder meer de eisen van doelmatigheid, evenredigheid, subsidiariteit en eventueel nadelige gevolgen een rol spelen.
- Bij de beoordeling van het handelen van de kantonrechter is voorts van belang dat de kantonrechter meer heeft gedaan dan het enkel verzenden van rappelbrieven en het uiteindelijke ontslag van de bewindvoerder. Op diverse momenten is er tussen de kantonrechter en de bewindvoerder mondeling en schriftelijke contact geweest. Hieruit bleek dat de bewindvoerder zich actief met het bewind bezighield. Signalen dat de bewindvoerder zijn taak als bewindvoerder misbruikte, ontbraken tijdens het bewind. Het door de kantonrechter uitgeoefende toezicht heeft in dit geval voldaan aan de eisen die aan een behoorlijk en zorgvuldig toezicht in het kader van het bewind moeten worden gesteld.
- Aanleiding tot het uiteindelijke ontslag is het lange uitblijven van de rekening en verantwoording geweest nadat de bewindvoerder hiervoor een uiterste termijn tot 31 december 1999 was gegund en ondanks zijn toezeggingen tijdens gesprekken met de kantonrechter, voor het laatst op 25 november 1999. Tot dit ontslag is begin 2000 besloten en nadat een nieuwe professionele bewindvoerder was gevonden, is tot het ontslag overgegaan.
- Uit dit een en ander volgt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de beleids- en beoordelingsruimte van de kantonrechter bij de uitoefening van zijn wettelijke taken en bevoegdheden in het kader van het bewind. Bij haar oordeel dat de kantonrechter zijn taak (ernstig) heeft verwaarloosd nu de bewindvoerder met het afleggen van rekening en verantwoording in gebreke is gebleven ondanks hiertoe te zijn gemaand en hij nog in functie was op het moment dat na afloop van het verslagjaar opnieuw een vol jaar was verstreken, is daarom onjuist.
(d) relativiteitsvereiste
De gestelde schade valt buiten het bereik van de bescherming die de wettelijke regeling over de taken en bevoegdheden van de kantonrechter bij het bewind de rechthebbende beoogt te bieden. Hoewel de wettelijke regeling over het bewind de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende beoogt te beschermen, betekent dit niet dat het toezicht door de kantonrechter eveneens dit oogmerk heeft. De kantonrechter is hiertoe ook niet in staat. Hij is slechts in staat tot een zeer beperkte controle van de financiële gegevens die de bewindvoerder hem verstrekt. Het gaat hierbij om een marginale controle achteraf in een door de kantonrechter te bepalen frequentie. Op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat de kantonrechter jegens de rechthebbende heeft in te staan dat de bewindvoerder zich onthoudt van schadeveroorzakend handelen jegens de rechthebbende, in het bijzonder door verduistering, en dat de kantonrechter in voorkomend geval gehouden is deze schade aan de rechthebbende te vergoeden.
(e) causaal verband
- Gesteld noch gebleken is op welk moment de gestelde schade is veroorzaakt. Daarom staat niet vast dat het gestelde onrechtmatig handelen van de kantonrechter hieraan debet is geweest. Het ligt op de weg van [geïntimeerde] om aan te tonen dat de bewindvoerder in de door de rechtbank vastgestelde periodes van 1 januari 1999 tot 31 oktober 2000 (bewind [Y]) en van 1 januari 2000 tot 31 oktober 2000 (bewind [X]) de verduistering heeft gepleegd. Vooralsnog dient ervan te worden uitgegaan dat ook als de kantonrechter voor voormelde data tot ontslag van de bewindvoerder was overgegaan dit ontslag de door de bewindvoerder veroorzaakte schade niet had kunnen voorkomen.
- Bovendien staat de gestelde schade niet in zodanig verband met het aan de kantonrechter verweten handelen - het vooralsnog handhaven van de bewindvoerder - dat deze schade als gevolg van dit handelen aan de kantonrechter kan worden toegerekend, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade. Schade als gevolg van een strafbaar handelen van de bewindvoerder kan niet als een naar ervaringsregels redelijkerwijs (normaliter) te verwachten gevolg van de gestelde nalatigheid van de kantonrechter worden beschouwd. Deze schade vormt geen schade waartegen de gestelde overtreden norm bij uitstek wil beschermen. Bovendien is uitsluitend van zuivere vermogensschade sprake. Gezien deze factoren is sprake van een zo ver verwijderd verband tussen de gestelde schade en het gestelde onrechtmatig handelen, dat deze schade in redelijkheid niet aan dit handelen kan worden toegerekend. Ook het op grond van artikel 6:98 BW vereiste nader causaal verband ontbreekt daarom.
6. [geïntimeerde] heeft hiertegen, eveneens kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
(a) jurisprudentie onrechtmatige rechtspraak
- De taak van de kantonrechter in het kader van het beschermingsbewind (het bewind) is tweeledig. Het verwijt aan de kantonrechter is in dit geval niet dat hij in zijn rechterlijke taak is tekortgeschoten, maar in zijn toezichthoudende taak. Daarom is de jurisprudentie op het gebied van de onrechtmatige rechtspraak hier niet van toepassing.
- Bij de beoordeling van de vraag of de kantonrechter in dit geval in zijn taak als toezichthouder is tekortgeschoten kan als norm gelden wat van hem kan worden gevergd als redelijk handelend en redelijk bekwaam kantonrechter in het kader van een zorgvuldige uitoefening van zijn taak als toezichthouder met het oog op de belangen van de rechthebbende.
- Aan deze maatstaf heeft de rechtbank, toegespitst op deze zaak, een bruikbare invulling gegeven door de vraag te beantwoorden of de kantonrechter in dit geval zijn taak als toezichthouder ernstig heeft verwaarloosd.
(b) rechtsplicht tot het houden van toezicht
De kantonrechter heeft een wettelijke verplichting tot het houden van toezicht op de bewindvoerder. Dit kan uit diverse wettelijke bepalingen worden afgeleid, waaronder de bepaling over het verstrekken van inlichtingen aan de kantonrechter, het periodiek afleggen van rekening en verantwoording aan de kantonrechter en de bevoegdheid van de kantonrechter om de bewindvoerder ambtshalve te ontslaan als hij in zijn taak tekortschiet (artikel 1:436, eerste, vierde en vijfde lid, artikel 1:441, tweede en derde lid, artikel 1:445, eerste, tweede en derde lid en artikel 1:448, tweede lid BW).
(c) taakvervulling kantonrechter
- De kantonrechter is in dit geval in zijn wettelijke taak als toezichthouder tekortgeschoten door geen of niet tijdig afdoende maatregelen te nemen toen bleek dat de bewindvoerder niet aan zijn verplichtingen voldeed. Dit geldt ook als van een beperkte taak of beperkt toezicht moet worden uitgegaan.
- Vanaf het begin van het bewind werd duidelijk dat de bewindvoerder tekortschoot doordat hij de betrokken boedelbeschrijvingen eerst na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn had ingediend.
- Het bewind [X] heeft vanaf de benoeming tot het ontslag van de bewindvoerder op 31 oktober 2000 ongeveer 25 maanden geduurd zonder dat in deze periode enige rekening en verantwoording is afgelegd.
- Voor het bewind [Y] geldt dat over 1997 gedeeltelijk niet en gedeeltelijk een te late en gebrekkige rekening en verantwoording is afgelegd. Ondanks evidente omissies in de door de bewindvoerder ingediende stukken heeft de kantonrechter hierop niet of niet afdoende gereageerd.
- Over 1998 is in het bewind [Y] over een periode van 34 maanden geen rekening en verantwoording afgelegd voordat de bewindvoerder op 31 oktober 2000 werd ontslagen.
- De kantonrechter is slechts in staat zijn toezichthoudende taak naar behoren te vervullen als de bewindvoerder binnen een relatief korte periode na afloop van het betrokken jaar rekening en verantwoording aflegt. In dit geval heeft de bewindvoerder in beide bewindvoeringen gedurende lange tijd ongecontroleerd zijn gang kunnen gaan voordat de kantonrechter op een afdoende wijze heeft ingegrepen. De belangen van de rechthebbenden zijn hierdoor onnodig geschaad.
(d) relativiteitsvereiste
- Aan het relativiteitsvereiste ingevolge artikel 6:163 BW is voldaan. Op de kantonrechter rust de rechtsplicht tot het houden van een afdoende toezicht op de bewindvoerder. Met de wettelijke regeling over het bewind en het wettelijke toezicht op de bewindvoerder is beoogd om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te beschermen. De aan de kantonrechter toegekende bevoegdheden dienen mede om malversaties door de bewindvoerder zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
- In dit geval heeft de kantonrechter tijdens het bewind onvoldoende toezicht uitgeoefend. De bewindvoerder heeft hierdoor gedurende lange tijd de kans gekregen en benut om malversaties te plegen waardoor de rechthebbende schade heeft geleden. De Staat is daarom voor deze door de rechthebbende geleden schade aansprakelijk.
(e) causaal verband
- In deze procedure wordt vergoeding gevorderd van de schade die als gevolg van de onrechtmatige daad van de kantonrechter is ontstaan. Dit betekent dat alleen de schade is gevorderd die door de malversaties van de bewindvoerder is ontstaan gedurende de periode waarin de kantonrechter gebrekkig toezicht heeft gehouden. Hiermee is het causale verband tussen de gewraakte nalatigheid en de gevorderde schade gegeven.
- In het algemeen is het niet eenvoudig om de causaliteit tussen de nalatigheid van de toezichthouder en de hierdoor door de rechthebbende geleden schade aan te tonen. Hiervoor dient onder meer te worden bepaald vanaf welk moment het toezicht niet meer aan de in redelijkheid te stellen eisen voldeed en vanaf welk moment de schade is geleden. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het eerste moment voor het bewind [Y] op 1 januari 1999 en voor het bewind [X] op 1 januari 2000 is gelegen, en dat de schadeperiode tot het ontslag van de bewindvoerder op 31 oktober 2000 heeft geduurd.
- Door voor een relatief late ingangsdatum van het tekortschieten van de kantonrechter en van de schadeperiode te kiezen heeft de rechtbank op een terughoudende wijze en in een voor de Staat gunstige zin toepassing aan het causaliteitsbeginsel gegeven, gelet op het overzicht dat [geïntimeerde] in haar conclusie van repliek heeft vermeld van de periode waarin de betrokken malversaties hebben plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van de Staat om aan te tonen dat [Y] en [X] in dezelfde mate schade zouden hebben geleden als de kantonrechter wel aan zijn wettelijke verplichtingen had voldaan.
beoordeling tweede tot en met twaalfde grief
(a) jurisprudentie onrechtmatige rechtspraak
7. Het verweer van [geïntimeerde] tegen het door de Staat hiervoor onder 5 (a) ingenomen standpunt is gegrond. De door de Staat vermelde maatstaf die specifiek voor de onrechtmatige (contentieuze) rechtspraak is ontwikkeld, is ongeschikt om voor dit geval van voluntaire rechtspraak te kunnen worden toegepast. Hiervoor zijn de onderlinge verschillen tussen deze twee vormen van rechtspraak te groot.
(b) rechtsplicht tot het houden van toezicht
8. Ook het verweer van [geïntimeerde] tegen het door de Staat hiervoor onder 5 (b) ingenomen standpunt is gegrond. Uit de door [geïntimeerde] en de rechtbank (onder 4.4) vermelde wettelijke bepalingen volgt dat de kantonrechter een wettelijke verplichting tot het houden van toezicht op de bewindvoerder heeft. Dit betekent echter niet dat iedere nalatigheid of onzorgvuldigheid in dit verband tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de Staat leidt. Hiervan kan alleen sprake zijn als de kantonrechter zijn toezichthoudende taak in het kader van het beschermingsbewind ernstig verwaarloost, zoals de rechtbank onder 4.4 terecht heeft geoordeeld. In dat geval is niet voldaan aan de eisen die aan een behoorlijk en zorgvuldig toezicht in het kader van het bewind mogen worden gesteld.
(c) taakvervulling kantonrechter
9. Het door de Staat hiervoor onder 5 (c) ingenomen standpunt is evenwel juist, in deze zin dat niet is komen vast te staan dat de kantonrechter zijn taken ten aanzien van het bewind [Y] en [X] ernstig heeft verwaarloosd.
10. Terecht heeft de Staat in dit verband naar voren gebracht dat de rechterlijke betrokkenheid bij het bewind is bedoeld om erop toe te zien dat de bewindvoerder in algemene zin uitvoering aan zijn taak geeft en dat het hierbij om een controle achteraf gaat. Hierbij is verder van belang dat aan deze globale controle niet dezelfde eisen kan worden gesteld als aan de gedetailleerde controle die elders in de wet – bijvoorbeeld op de voet van artikel 2:393 BW – of in de praktijk – bijvoorbeeld in het kader van de uitvoering van de belastingwetgeving door de rijksaccountantsdienst – wordt vereist. Gelet op de aard en het tijdstip van deze globale controle zal fraude in het algemeen niet kunnen worden voorkomen en zal ook achteraf veelal fraude eerst na bijzondere inspanningen die verder gaan dan het gebruikelijke toezicht (kunnen) worden ontdekt.
11. Voorts heeft de Staat in dit kader terecht het volgende naar voren gebracht. Het enkele feit dat binnen de gestelde termijn geen rekening en verantwoording wordt afgelegd kan een ingrijpende maatregel als het ontslag van de bewindvoerder niet rechtvaardigen. Dit enkele feit vormt geen voorspellende factor voor malversaties door een bewindvoerder. Bij de uitoefening van het toezicht en de in het kader hiervan te nemen maatregelen dient de kantonrechter een afweging te maken waarbij onder meer de eisen van doelmatigheid, evenredigheid, subsidiariteit en eventueel nadelige gevolgen een rol dienen te spelen.
12. Eveneens heeft de Staat in dit kader terecht naar voren gebracht dat de kantonrechter meer heeft gedaan dan het enkel verzenden van rappelbrieven, nadat de bewindvoerder niet tijdig rekening en verantwoording had afgelegd. Uit de vaststaande feiten en de door de Staat onder 2 van zijn memorie van grieven weergegeven – en door [geïntimeerde] niet bestreden – feiten blijkt dat de kantonrechter in de loop van 1999 in zowel het bewind [Y] als dat van [X] op diverse momenten mondeling en schriftelijk contact met de bewindvoerder heeft gezocht en dat de bewindvoerder uiteindelijk, tijdens het gesprek op 25 november 1999, een uiterste termijn tot ultimo 1999 is verleend om met een verslag over 1998 te komen.
13. Bij een meer voortvarende aanpak bij het toezicht had hierna een ontslag tijdens het eerste halfjaar 2000 mogen worden verwacht, nadat in de vervanging van de bewindvoerder door een hiervoor geschikte nieuwe bewindvoerder zou zijn voorzien. De overschrijding van deze periode met enkele maanden kan echter niet als zodanig onzorgvuldig of onbehoorlijk worden gezien dat dit handelen als een ernstige verwaarlozing van de taakvervulling door de kantonrechter kan worden aangemerkt, zodat dit handelen niet tot een aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van de Staat kan leiden voor de door [geïntimeerde] gestelde schade. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de Staat – eveneens onbestreden – heeft gesteld dat de kantonrechter tijdens het bewind geen signalen van door de bewindvoerder gepleegde malversaties heeft ontvangen.
14. Uit dit een en ander volgt dat de Staat aan het slot van zijn voormelde standpunt terecht tot de conclusie is gekomen dat de rechtbank bij haar oordeel dat de kantonrechter zijn taak (ernstig) heeft verwaarloosd onvoldoende rekening heeft gehouden met de beleids- en beoordelingsruimte van de kantonrechter bij de uitoefening van zijn wettelijke taak en bevoegdheden in dit kader. Het tegen dit standpunt door [geïntimeerde] gevoerde verweer is niet doeltreffend.
slotsom
15. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen vloeit voort dat de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] had moeten afwijzen nu de hiervoor gekozen grondslag, een door de kantonrechter gepleegde onrechtmatige daad, ondeugdelijk is. Het hof zal het vonnis daarom vernietigen en deze vorderingen in hoger beroep alsnog afwijzen.
16. Gelet op deze beslissing heeft de Staat geen belang bij een verdere bespreking van de door hem ingenomen standpunten of naar voren gebrachte grieven.
17. Voor een nadere bewijsvoering is geen plaats nu het hof slechts vaststaande of niet dan wel onvoldoende bestreden feiten aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
18. [geïntimeerde] zal de kosten van het geding in beide instanties hebben te dragen nu [geïntimeerde] uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld. Hierbij zal tevens de – door [geïntimeerde] niet bestreden – nevenvordering tot een vergoeding van wettelijke rente over deze kosten worden toegewezen.
Beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt het bestreden vonnis;
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat vastgesteld op € 1.152 in eerste aanleg en op € 3.066 in hoger beroep;
- bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf het einde van voormelde termijn tot de voldoening;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. Vierhout, J. Kramer en D.J. de Brauw, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2009 in het bijzijn van de griffier.