Rolnummer: 22-004880-08
Parketnummer: 09-862510-08
Datum uitspraak: 28 januari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juni 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 januari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren met aftrek van voorarrest waarna 34 uren, subsidiair 17 dagen vervangende hechtenis resteren. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer betreffende de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft – op gronden als nader weergegeven in zijn ter terechtzitting van het hof van
14 januari 2009 overgelegde pleitnota – aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte terzake van het onder 2 tenlastegelegde feit, voor zover dit feit gepleegd zou zijn in Dubai. In hoofdzaak komt het verweer hierop neer dat Nederland terzake geen rechtsmacht heeft. Volgens de raadsman kan de rechtsmacht niet worden gebaseerd op artikel 5 lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien noch gesteld noch gebleken is dat voldaan is aan de eis van dubbele strafbaarheid die daarin is vervat. Ook kan de rechtsmacht volgens de raadsman niet op een andere grondslag worden gebaseerd.
Gelet op de hierna te nemen beslissing van het gerechtshof omtrent de bewezenverklaring zal het hof uit proceseconomische overwegingen dit verweer onbesproken laten.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastgelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende de bewezenverklaarde periode een geldbedrag van ongeveer EUR 220.000,00 voorhanden gehad waarvan zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat bedrag afkomstig was uit misdrijf. Het geld was door verdachte’s partner gestort op haar bankrekening. Witwasactiviteiten vormen een bedreiging van de legale economie en ondermijnen het vertrouwen in de integriteit van het financiële verkeer. Bovendien heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte naar eigen zeggen financieel goed onderlegd is. Gelet hierop had zij niet blindelings mogen afgaan op de verklaringen van haar echtgenoot omtrent de herkomst van het geld dat naar haar rekening werd overgeboekt. Het hof rekent dat de verdachte dan ook aan.
Het hof heeft ten voordele van de verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte, gelet op het haar betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatie register d.d. 5 januari 2009, geen relevante documentatie terzake heeft.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. A.L.J. van Strien en mr. R.C. Langeler, in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2009.