Rolnummer: 22-002568-08
Parketnummer: 09-860283-07
Datum uitspraak: 28 januari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
13 maart 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1960 te
[geboorteplaats] (Polen),
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 januari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in of omstreeks de periode van 19 april 2005 tot en met 13 november 2006 te Zoetermeer en/of elders in Nederland,
(telkens) in strijd met een haar, verdachte, bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten (tijdig) de benodigde gegevens te verstrekken,
immers heeft zij, verdachte, opzettelijk niet (volledig) gemeld dat zij in of omstreeks de periode van 18 maart 2005 tot en met 13 november 2006
- werkzaamheden verrichtte (als prostituee) en/of
- uit (die) werkzaamheden inkomsten genoot en/of
- een of meer geldbedragen (van [naam] en/of
[naam] en/of [naam] en/of [naam]) heeft ontvangen en/of
- meermalen, althans eenmaal, een periode in Polen en/of Frankrijk, althans buiten Nederland, heeft verbleven,
zulks terwijl dit feit kon strekken en/of heeft gestrekt tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van haar, verdachtes, of eens anders recht op en/of de duur en/of hoogte van een verstrekking of tegemoetkoming op grond van de Wet werk en bijstand.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft aangevoerd, op gronden als nader vermeld in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 januari 2009 gehechte pleitaantekeningen, dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft met name erop gewezen dat er reeds in het jaar 2003 bij de verdachte de persoonlijkheidsstoornis Borderline in combinatie met een depressie is geconstateerd. Deswege kan de verdachte naar de mening van de raadsvrouw niet verantwoordelijk worden gehouden voor haar gedragingen.
Het hof verwerpt het verweer, nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat haar gedragingen haar in het geheel niet zouden kunnen worden toegerekend. Wel zal het hof bij de bepaling van de straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte vanwege haar persoonlijkheidsstoornis en andere psychische problematiek.
De verdachte is dus strafbaar aangezien er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een op haar rustende wettelijke informatieplicht geschonden met betrekking tot inkomsten en verblijf in het buitenland. Door haar handelwijze heeft verdachte geprofiteerd van een uitkering waarop zij geheel of gedeeltelijk geen recht had en daarmee misbruik gemaakt van het stelsel van sociale voorzieningen.
Het hof heeft evenwel op grond van het onderzoek ter terechtzitting de overtuiging bekomen dat het ziektebeeld van de verdachte van dusdanige aard is dat daarmee rekening dient te worden gehouden bij het opleggen van de straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. A.L.J. van Strien en mr. R.C. Langeler, in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2009.