ECLI:NL:GHSGR:2009:BH4016

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003428-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een gedetineerde door een medewerker van een penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een medewerker van een penitentiaire inrichting die beschuldigd werd van mishandeling van een gedetineerde. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen stompen van de gedetineerde met gebalde vuist, terwijl deze op de grond lag en door andere medewerkers onder controle werd gehouden. De zaak kwam voor het hof na een eerdere veroordeling door de politierechter, waarbij de verdachte was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat de verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit had overschreden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend had bewezen dat hij handelde in zelfverdediging en sprak hem vrij van de meeste tenlastegelegde feiten. Het hof legde uiteindelijk een taakstraf op van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van medewerkers in penitentiaire instellingen en de noodzaak om geweld te vermijden, zelfs in situaties van provocatie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003428-06
Parketnummer: 10-775519-05
Datum uitspraak: 25 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 24 november 2008 en 11 februari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 (meineed) en onder 2 subsidiair tenlastegelegde (eenvoudige mishandeling) veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu de verdachte ernstig in zijn belangen is geschaad doordat hij voorafgaand aan het telefonisch verhoor op 9 april 2004 niet op zijn zwijgrecht is gewezen en evenmin door de rechter-commissaris bij zijn verhoor als getuige in de strafzaak tegen [slachtoffer] op zijn verschoningsrecht ingevolge artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
a) Het telefonisch verhoor van 9 april 2004
Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging kan volgens vaste rechtspraak slechts sprake zijn indien het gaat om ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde door de met opsporing en/of vervolging belaste organen waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak is tekort is gedaan. Daarvan is naar 's hofs oordeel geen sprake geweest. Op het moment dat de verdachte op 9 april 2004 nader over zijn aangifte tegen [slachtoffer] werd gehoord bestond immers, zoals uit de stukken blijkt, nog geen redelijk vermoeden van een door hem gepleegd strafbaar feit. De mededelingen die de verdachte bij dat telefonisch gehoor heeft gedaan kunnen op zichzelf ook niet als hemzelf incriminerend worden aangemerkt, aangezien de verdachte in zijn toenmalige functie tot het gebruik van gepast geweld bevoegd (en onder omstandigheden zelfs ook verplicht) was.
De omstandigheid dat de verdachte bij die gelegenheid ook verklaard heeft [slachtoffer] geslagen te hebben doet, anders dan door de raadsman betoogd, aan deze vaststelling niet af.
b) Het verhoor bij de rechter-commissaris
Het hof overweegt dienaangaande dat de rechter-commissaris in strafzaken niet kan worden aangemerkt als een met de opsporing en/of vervolging belast orgaan in bovenbedoelde zin nu deze, als onafhankelijk rechter, op generlei wijze kan worden geacht te handelen onder auspiciën dan wel onder de regie van het openbaar ministerie.
Het hof is derhalve van oordeel dat, wat er verder ook zij van de door de raadsman aangevoerde omstandigheid, deze niet zonder meer kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof verwerpt het verweer.
Geheel ten overvloede wijst het hof er nog op dat de stelling van de verdediging ook overigens geen steun vindt in het recht, nu op de rechter geen wettelijke verplichting rust om personen die door hem als getuige worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde en ter zake van het onder 1 (alleen voor wat betreft het tweede en vierde gedachtenstreepje) en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2009 bepleit dat de verdachte van het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair komt de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe, aldus de raadsman.
Vrijspraak van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van het onder 1 tenlastegelegde, waarin de verdachte wordt verweten opzettelijk valselijk te hebben verklaard "dat hij, verdachte, niet gezien heeft dat [slachtoffer] is geslagen" het volgende.
Het hof acht het, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van het desbetreffende verhoor opgemaakt op
27 april 2005, alleszins aannemelijk dat de vraag van de rechter-commissaris aan de verdachte de strekking had van deze te vernemen of de verdachte heeft waargenomen dat anderen dan hijzelf het slachtoffer hebben geslagen.
Hiervan uitgaande is naar het oordeel van het hof niet in voldoende overtuigende mate komen vast te staan dat de verdachte door het geven van het in de tenlastelegging vermelde antwoord een opzettelijk valse verklaring heeft afgelegd. De verdachte dient derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2009 ook de bewezenverklaring gevorderd van het tenlastegelegde onder het vierde gedachtestreepje, te weten "dat hij, verdachte, geen bloed heeft waargenomen bij [slachtoffer]".
Het hof overweegt hiertoe -mèt de politierechter- dat niet zonder meer uit de omstandigheid dat andere aanwezigen verklaren een bepaald incident of voorval wèl te hebben waargenomen afgeleid kan worden dat de verdachte, wanneer hij heeft verklaard dat niet te hebben gezien, alsdan een opzettelijk valse opgave doet, zodat de verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
Voorts is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan
-overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- eveneens behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof op basis van de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van het procesdossier, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 november 2008 en 11 februari 2009 is het navolgende gebleken.
Op 13 februari 2004 kreeg de gedetineerde [slachtoffer] in de penitentiaire inrichting De Noordsingel te Rotterdam rapport aangezegd nadat hij zich beweerdelijk beledigend had uitgelaten tegenover de penitentiair inrichtingswerker (PIW-er) [getuige A] in aanwezigheid van de verdachte1. Vervolgens werd [slachtoffer] in zijn cel geplaatst in afwachting van de bespreking van het aangezegde rapport door de unitdirecteur van de penitentiaire inrichting. Diezelfde dag vond deze rapportbespreking plaats in het daarvoor bestemde vertrek van ongeveer drie bij drieënhalve meter2 . In het vertrek waren (in ieder geval) aanwezig [directeur van de penitentiaire inrichting], [slachtoffer], de verdachte en de PIW-ers [getuige B] en [getuige C]3. De deur van het vertrek stond open, op de gang dan wel in de deuropening van het vertrek stonden de PIW-ers [getuige A] en [getuige D]4. Verder waren de PIW-ers [E], [F] en [G] aanwezig bij de rapportbespreking5.
Na het aanzeggen van de disciplinaire maatregel (zeven dagen strafcel) door [de unitdirecteur van de penitentiaire inrichting] vroeg [slachtoffer] of hij nog iets mocht zeggen.
Hierop stond hij op en in een vloeiende beweging haalde hij uit naar de verdachte die achter hem stond6 en gaf dusdoende met zijn vuist een stomp in het gezicht van verdachte7. Hierop heeft de verdachte uitgehaald en met zijn rechtervuist met kracht in het gezicht van [slachtoffer] gestompt8 . Het hof merkt het voorgaande aan als het eerste geweldsmoment(a).
Als reactie op diens geweld werd alles in het werk gesteld [slachtoffer] onder controle te brengen.
[Getuige B] bracht een nekklem aan bij [slachtoffer]9. De verdachte, [E] en [getuige A] waren doende om [slachtoffer] naar de grond te brengen door zijn benen onder hem vandaan te trekken. Toen [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag hield [getuige C] zich bezig met diens rechterarm, links van hem zat [getuige B] en daar tegenover zat [E].
Schuin tegenover [getuige C], tussen de muur en het hoofd van [slachtoffer], zat de verdachte10. De verdachte heeft [slachtoffer] -terwijl deze door vele PIW-ers in bedwang werd gehouden-vervolgens met zijn vuist meerdere keren opzettelijk en met kracht op diens gezicht of hoofd gestompt. De verdachte zelf erkent ook in deze fase geweld tegen [slachtoffer] te hebben gepleegd11.
Toen [slachtoffer] uit de rapportkamer werd afgevoerd, bloedde hij uit zijn neus en mond. [slachtoffer] en de [getuige C] schrijven dit letsel toe aan het door de verdachte uitgeoefende geweld12. Het hof zal dit aanhalen als het tweede geweldsmoment (b).
Uit de medische gegevens d.d. 13 februari 2004 blijkt dat [slachtoffer] -na het incident en zijn overbrenging naar de Landelijk Afzonderings Afdeling in de Penitentiaire Inrichting - "behoorlijk beschadigd" was, een bult op zijn voorhoofd had, dat zijn neus behoorlijk dik was en dat hij schrammen op gelaat en schedel had. Op 16 februari 2004 werd door de arts vastgesteld dat [slachtoffer] een hersenschudding had, een duidelijk brilhematoom en lichte hematomen op neus en pijnlijke plekken bovenop behaarde hoofd13.
Het toegepaste geweld
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi betoogd dat het door de verdachte toegepaste geweld gezien moet worden als "noodzakelijk en proportioneel en subsidiair geweld, teneinde [slachtoffer] onder controle te brengen". De verdachte heeft in zijn functie gelegitimeerd geweld toegepast en dient dan ook vrijgesproken te worden van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde, aldus de raadsman. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat, zo door de verdachte slaande bewegingen zijn gemaakt, deze onder andere tot doel hadden de bijtende bewegingen van [slachtoffer] en het overige door deze geboden verzet "af te weren".
Het hof overweegt hiertoe het volgende. Behalve de verdachte heeft geen van de aanwezigen ervan melding gemaakt dat [slachtoffer] bijtende bewegingen zou hebben gemaakt in de richting van de verdachte.
Zo verklaart [getuige A] ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2008 dat hij - toen hij (weer) zicht op de situatie had - zag dat [slachtoffer] op zijn buik lag en hij van diens kant geen agressieve bewegingen in de richting van de verdachte heeft gezien14.
Ook [getuige C] heeft ter terechtzitting van 11 februari 2009 verklaard geen bijtende bewegingen van de kant van [slachtoffer] te hebben waargenomen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte in het bijzonder in deze tweede fase met het door hem toegepaste geweld de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit in vergaande mate heeft overschreden. Het hof verwerpt het verweer.
Betrouwbaarheid van de getuigen [getuigen D en C]
Voorts heeft de raadsman bij pleidooi aangevoerd dat in de opvatting van de verdediging de verklaringen van de getuigen [getuige D] en [getuige C] ongeloofwaardig en niet consistent zijn en daarom niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs. Hij heeft hiertoe onder andere aangevoerd dat geen van de andere in de onderhavige zaak gehoorde getuigen verklaart de [getuige D] bij dan wel in het vertrek waar de rapportbespreking plaatsvond te hebben gezien. Voorts staat [getuige D] alleen in haar verklaring dat de verdachte rechts van [slachtoffer] stond ten tijde van de rapportbespreking. Ten aanzien van de [getuige C] merkt de raadsman op dat diens verklaring dat de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen nadat die op de grond was terecht gekomen door geen enkele andere getuigenverklaring wordt ondersteund.
Het hof overweegt in dit verband dat de getuigen [getuige D] en [getuige C] ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2009 stellig en consequent hebben verklaard over hetgeen zij hebben waargenomen. Aan de geloofwaardigheid van die verklaring wordt naar 's hofs oordeel geen afbreuk gedaan doordat hun verklaring op punten afwijken van die van andere getuigen. Het hof overweegt in dit verband dat de gebeurtenissen waar deze zaak door wordt gekenmerkt zich afspeelden in een vertrek van beperkte afmetingen, alwaar zich een grote hoeveelheid PIW-ers had verzameld hetgeen het waarnemingsvermogen van diverse aanwezigen aanzienlijk moet hebben beperkt.
Daar komt bij dat ieder motief van de getuigen [getuige D] en [getuige C] om de verdachte opzettelijk te belasten, gelet ook op verdachtes eigen verklaring dat hij met beide getuigen ten tijde en voorafgaande aan het gebeuren nauw samenwerkte respectievelijk op goede (persoonlijke) voet stond15, lijkt te ontbreken. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2004 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met zijn, verdachtes, gebalde vuist in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gestompt en meermalen, met zijn, verdachtes, gebalde vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en onder controle werd gebracht) ,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in bovengenoemde bewijsoverweging zijn vervat, op grond van de daarbij in de voetnoten als bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal en geschrift.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij pleidooi heeft de raadsman namens de verdachte subsidiair betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.
Vanuit zijn hevig geëmotioneerde gemoedstoestand - volgens alle betrokkenen maakte hij een woedende, emotionele en vervolgens aangedane indruk - heeft hij, aldus de raadsman, op de onverwachte harde klap van [slachtoffer] gereageerd om zichzelf en zijn collega's te verdedigen. In dit verband heeft de raadsman aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat een gedetineerde ook kan slaan en stompen en, nadat hij in bedwang wordt gehouden, nog kan trappen, bijten en worstelen en daarmee voor de verdachte risicovol verzet kan plegen. Van dat laatste was in casu sprake.
Het hof overweegt hiertoe het navolgende.
Het hof gaat zoals hierboven aangegeven uit van twee geweldsmomenten. Het eerste moment (a) vond plaats na het aanzeggen van de zeven dagen strafcel aan [slachtoffer]. [Slachtoffer] haalde in een vloeiende beweging uit naar de verdachte en raakte deze met de vuist in het gezicht. In een reactie op deze aanval heeft de verdachte uitgehaald en met zijn rechtervuist krachtig in het gezicht gestompt van [slachtoffer].
Het tweede geweldsmoment (b) vond plaats ten tijde van het onder controle brengen van [slachtoffer]. [getuige B] bracht een nekklem aan bij [slachtoffer] en anderen, waaronder de verdachte, trachtten hem onder controle te brengen door diens benen onder hem vandaan te halen en hem naar de grond te brengen. Terwijl [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag heeft de verdachte vervolgens diverse keren tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen.
Het hof wil aannemen dat de verdachte onmiddellijk nadat [slachtoffer] hem had aangevallen (geweldsmoment a) en deze onder controle moest worden gebracht, mede als gevolg van de hevige gemoedsbeweging die die aanval bij hem had teweeggebracht, niet in staat was in rust de proportionaliteit en subsidiariteit van zijn handelen te wegen en daardoor forser is opgetreden dan -zakelijk bezien- gerechtvaardigd was. Het hof zal het door de verdachte gepleegde eerste geweldsmoment niet bij zijn overwegingen aangaande de straftoemeting betrekken.
Het hof is evenwel van oordeel dat door de verdediging geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht zijn die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het overige handelen van de verdachte (het tweede geweldsmoment) was geboden ter verdediging van zijn eigen dan wel eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer in de onderhavige zaak. Het hof heeft zich bij de totstandkoming van dit oordeel laten leiden door allereerst de grote hoeveelheid PIW-ers in het vertrek, het feit dat zij getraind zijn in en als regel grote ervaring hebben met de omgang met agressieve gedetineerden. Verder hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2008 dat hij zich op de grond twee keer geweerd heeft tegen het bijten van [slachtoffer] nu dit gelijk hierboven reeds overwogen onder het kopje 'Het toegepaste geweld', door geen enkele getuige wordt gesteund, door de [getuige C]16 expliciet wordt tegengesproken en door [slachtoffer] wordt ontkend. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof verwerpt voorts het beroep op noodweerexces nu van een noodweersituatie geen sprake is geweest. Zo er in de eerste fase, onmiddellijk na de vuistslag van [slachtoffer], van enige noodweer sprake is geweest, dan kan deze situatie geen verontschuldiging opleveren voor de verdachte voor het later, door hem gepleegde geweld, mede gelet op diens uit zijn functie en opleiding voortvloeiende 'Garantenstellung'. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aannemelijk geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als medewerker van een penitentiaire inrichting schuldig gemaakt aan mishandeling van een gedetineerde.
Het eerste geweldsmoment (a) vond plaats na het uithalen van de gedetineerde naar de verdachte. Het hof zal de verdachte, die op deze aanval vervolgens reageerde door met zijn vuist in het gezicht van die gedetineerde te stompen, deze reactie bij zijn straftoemeting niet aanrekenen.
De verdachte heeft echter ten tijde van het tweede geweldsmoment (b) meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd van de gedetineerde gestompt terwijl deze met zijn buik op de grond lag en door verschillende PIW-ers onder controle werd gebracht. Met dit geweld, dat niet te rechtvaardigen of te excuseren was, heeft de verdachte een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gepleegd en gehandeld op een wijze die in flagrante strijd is met de eisen die zijn professie stelde. Dit klemt temeer nu het slachtoffer iemand betrof die aan de zorg van de verdachte en zijn collega's was toevertrouwd. Het hof rekent de verdachte zulks zwaar aan.
Een feit als het onderhavige rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof ziet echter, gelet op de omstandigheden dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie of justitie, dat het slachtoffer de eerste klap heeft uitgedeeld, dat de verdachte als gevolg van de onderhavige zaak is ontslagen en een jaar lang werkloos is geweest, alsmede gelet op het tijdsverloop, aanleiding om in plaats daarvan een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. R.A.Th.M. Dekkers en mr. F. Heemskerk, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2009.
Mr. R.A.Th.M. Dekkers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 november 2008, blz. 6 [getuige A] en blz. 2 (verdachte).
2 Proces-verbaal van verhoor van verdachte door de Rijksrecherche d.d. 15 juni 2005, nr: 20050057, blz 211.
3 Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] door de rechter-commissaris in de zaak tegen de [unitdirecteur van de penitentiaire inrichting] als verdachte d.d. 1 december 2005.
4 Proces-verbaal van verhoor van [getuige A] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 november 2008, blz 6,
Proces-verbaal van verhoor van [getuige D] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 februari 2009.
5 Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] door de Rijksrecherche d.d. 31 mei 2005, nr: 20050057, blz 117.
6 Proces-verbaal van verhoor van [unitdirecteur van de penitentiaire inrichting] door de rechter-commissaris in de zaak tegen [slachtoffer] d.d. 19 april 2005, Proces-verbaal van verhoor van de verdachte als getuige door de rechter-commissaris in de zaak tegen [slachtoffer] d.d. 19 april 2005.
7 Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] door de Rijksrecherche d.d 18 mei 2005, nr:20050057, blz. 32.
8 Proces-verbaal van verhoor van de verdachte door de Rijksrecherche d.d. 15 juni 2005, nr: 20050057, blz 211.
9 Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] door de Rijksrecherche d.d. 31 mei 2005, nr: 20050057, blz 118,
Proces-verbaal van verhoor van [getuige B] door de Rijksrecherche d.d. 14 juni 2005, nr: 20050057, blz 173.
10 Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] door de Rijksrecherche d.d. 31 mei 2005, nr: 20050057, blz 118.
11 Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] door de Rijksrecherche d.d. 31 mei 2005, nr: 20050057, blz 119,
Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 februari 2009,
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] door de Rijksrecherche d.d 18 mei 2005, nr:20050057, blz. 32,
Proces-verbaal van verhoor van de verdachte door de Rijksrecherche d.d. 15 juni 2005, nr: 20050057, blz 212,
Proces-verbaal van verhoor van de verdachte als getuige door de rechter-commissaris in de zaak tegen [unitdirecteur van de penitentiaire inrichting] d.d. 1 december 2005.
12 Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] door de Rijksrecherche d.d. 31 mei 2005, nr: 20050057, blz 119,
Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] door de Rijksrecherche d.d 18 mei 2005, nr:20050057, blz. 33.
13 Medische gegevens betreffende [slachtoffer], d.d. 25 mei 2005, dossier blz. 338.
14 Proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 november 2008, blz 7.
15 Proces-verbaal van verhoor van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 november 2008, blz 3,
16 Proces-verbaal van verhoor van [getuige C] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 februari 2009.