ECLI:NL:GHSGR:2009:BH3874

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005081-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. De verdachte, geboren in 1972 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, is beschuldigd van het medeplegen van de verkoop, aflevering en verstrekking van cocaïne over een periode van bijna anderhalf jaar. Tijdens de zittingen heeft de verdachte verklaard dat zijn huis vaak bezocht werd door gebruikers van harddrugs, en dat hij meestal de deur opendeed. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en van medeverdachten in overweging genomen en geconcludeerd dat de rol van de verdachte niet alleen faciliterend was, maar dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking bij het 'dealen' van harddrugs.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkopen en afleveren van cocaïne, wat een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en bijdraagt aan vermogensdelicten onder gebruikers. De verdachte had eerder al strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het aan zijn oordeel was onderworpen, en heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal andere tenlastegelegde feiten.

De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in acht heeft genomen. De verdachte heeft recht op een straf die hem aanzet tot reflectie en het vermijden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005081-08
Parketnummer: 11-510201-08
Datum uitspraak: 24 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 30 september 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres] te [woonplaats].
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 februari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof zijn er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier op grond waarvan bewezen kan worden dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de tas die [medeverdachte 1] bij hem had achtergelaten een dvd-speler bevatte die door misdrijf was verkregen.
Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 januari 2007 tot en met 02 juni 2008 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte betoogd dat het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte vrijwel dag en nacht in de woonkamer verbleef en aldus geen zicht had op wat elders in het huis gebeurde. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij nooit drugs voor anderen bereid, maar alleen voor zijn eigen gebruik. Weliswaar waren er mensen die in zijn huis mochten komen gebruiken, en is het algemeen gebruikelijk dat je meegebruikt als die mensen drugs hebben, maar er is volgens de raadsman onvoldoende bewijs voor medeplegen van het tenlastegelegde handelen in cocaïne.
Het hof overweegt als volgt:
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het een tijdje een 'gekkenhuis' is geweest door het grote aantal bezoekers van zijn huis. In hoger beroep heeft hij verklaard dat hij meestal diegene was die de deur open deed als er mensen aanbelden. Voorts acht het hof de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie van belang, dat: [bijnaam verdachte] hielp [voornaam medeverdachte 2] met het maken van crack en dat [bijnaam verdachte] ook alles over het gebruiken van drugs weet. Hij is de professor in dat soort dingen.
Het hof is, gelet op het bovenstaande en op de vele verklaringen van gebruikers over de gang van zaken van oordeel dat de rol van de verdachte bij het "dealen" groter was dan alleen faciliterend - door zijn eigen huis ter beschikking te stellen - en dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft over een periode van bijna anderhalf jaar een actieve bijdrage geleverd bij het "dealen" van harddrugs.
Door de handel in harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en wordt het plegen van vermogensdelicten onder de gebruikers bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Ten nadele van de verdachte wordt meegewogen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2009, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Hoewel het hof een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zich passend en geboden acht, zal het de duur ervan matigen gelet op de rol van de verdachte vergeleken met die van zijn medeverdachten. Voorts zal het hof een deel ervan in voorwaardelijke vorm opleggen om de verdachte in de toekomst extra bewust te laten zijn zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een op 3 maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M.P. Flint-Van Noort, mr. M.J. Bax-Luhrman en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 februari 2009.