ECLI:NL:GHSGR:2009:BH3859

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003596-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door het gooien van vuurwerk in een stortkoker van een restaurant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met anderen vuurwerk in een stortkoker heeft gegooid, wat leidde tot brand in de kelder van een restaurant. De brandweer moest uitrukken en heeft twee deuren van het restaurant geforceerd om de brand te blussen. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders gezamenlijk op pad waren om vuurwerk te kopen en dat zij het plan hadden besproken om vuurwerk in de stortkoker te gooien. Het hof oordeelde dat er sprake was van medeplegen en dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op brand heeft aanvaard. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzet, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, met gemeen gevaar voor goederen.

De strafmotivering hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat een deels voorwaardelijke taakstraf een passende reactie was. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard was en alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003596-08
Parketnummer(s): 09-930168-08
Datum uitspraak: 20 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juni 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren te [geboortgeplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 februari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het (thans in hoger beroep, na wijziging tenlastelegging op vordering van de advocaat-generaal, als primair) tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vaststaande feiten
Op 31 december 2007 zijn vijf jongens de straat op gegaan om vuurwerk te kopen en af te steken. Onder hen was de verdachte. Ze liepen langs restaurant [naam restaurant] te Den Haag. In de muur bij het restaurant bevond zich een stortkoker1. [vriend 1] stelde voor om er vuurwerk in te gooien2. Hij vroeg zich af hoe dat zou klinken3. De verdachte heeft er vervolgens één of meer rotjes in gegooid. [vriend 2] heeft een paar grondbloemen in de stortkoker gegooid4. De stortkoker of bierleidingkoker kwam uit in de kelder van restaurant [naam restaurant], in een nis. Een smalle opening in deze nis geeft toegang tot de kelderruimte onder het restaurant, waarvan het plafond van hout is5. Er is brand ontstaan in de kelder, waardoor er brand had kunnen ontstaan in het hele restaurant6. Door de brandweer is de keukendeur van het restaurant ingeslagen om toegang te krijgen tot de keuken. Aan de voorzijde van het restaurant werd de voordeur ingeslagen om toegang te krijgen tot de voorzijde van het restaurant. Op de vloer in de nis lag een berg verbrand papier7.
Verweren met betrekking tot medeplegen en opzet
Door de verdediging is betoogd dat er geen sprake is van medeplegen. Daartoe is aangevoerd dat de andere verdachten niet vervolgd zijn en dat ieder voor zich gehandeld heeft.
Het hof overweegt hieromtrent dat de verdachte met zijn mededaders gezamenlijk op pad waren om vuurwerk te kopen en/of af te steken en dat - gelet op het onder 'vaststaande feiten' overwogene - het plan is besproken om vuurwerk in de stortkoker te gooien en dat dit vervolgens onder andere door de verdachte is uitgevoerd. Derhalve was er een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het horen afgaan van vuurwerk in de stortkoker, dat er sprake is van medeplegen.
Voorts is door de verdediging betoogd dat er geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Daartoe is aangevoerd, dat de brand wellicht is ontstaan door vuurwerk dat door een ander groepje eerder in de koker gegooid is of door het vuurwerk van [vriend 2], maar niet heeft kunnen ontstaan door het rotje van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot het medeplegen, faalt het verweer voor zover dit betrekking heeft op de bijdrage van [vriend 2]. Voorts is naar 's hofs oordeel niet aannemelijk dat er een groepje is geweest dat vuurwerk in de koker heeft gegooid vóórdat de verdachte en zijn vrienden dat deden, zodat reeds daarom dit verweer faalt. Maar ook als dat groepje er geweest zou zijn, dan nog faalt het verweer. Vast staat immers dat de verdachte en zijn vrienden in ieder geval zélf vuurwerk in de koker hebben gegooid. Daarmee heeft de verdachte, hoewel hij heeft verklaard dat het niet de bedoeling is geweest van de verdachte en zijn vrienden om het restaurant in brand te steken, wel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er brand zou ontstaan door hun toedoen. Daaraan doet niet af dat de verdachte stelt enkel één rotje of wat rotjes in de koker gegooid te hebben: ook met het tot ontploffing brengen van één of meer rotjes is vuur gemoeid, hetgeen onder omstandigheden tot brand kan leiden. Eén en ander brengt met zich dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet ter zake van brandstichting. Het verweer faalt derhalve.
Bewezenverklaring
Het hof acht, op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de bovenvermelde gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op 31 december 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een nis in de kelder van het restaurant [naam restaurant], immers hebben verdachte en een van zijn mededaders toen aldaar opzettelijk grondbloemen en een of meerdere rotjes aangestoken en dat aangestoken vuurwerk in de stortkoker van het restaurant gegooid die uit komt in een nis van het restaurant, alwaar een berg papier lag, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen vuurwerk in een stortkoker gegooid, waardoor brand is ontstaan in de kelder van een restaurant. Hoewel de brand in de onderhavige situatie beperkt is gebleven, heeft de brand ertoe geleid dat de brandweer moest uitrukken en twee deuren van het restaurant heeft geforceerd; van te voren was niet in te schatten hoe ernstig de gevolgen zouden kunnen zijn. Eén en ander rechtvaardigt straf. Het hof houdt er echter rekening mee dat het onderhavige feit aangemerkt kan worden als uit de hand gelopen kwajongensgedrag en dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in contact is gekomen. Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 november 2008, opgemaakt door H. de Bruijn, waarin gerelateerd wordt dat er geen zorgen bestaan over het huidige functioneren van de verdachte en de Raad een werkstraf adviseert indien de verdachte schuldig wordt bevonden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [de aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 6.799,26.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 6.799,00 (afronding door de benadeelde partij).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte gemotiveerd betwist en zijn, ter onderbouwing daarvan, ter terechtzitting in hoger beroep diverse stukken overgelegd.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep hieromtrent aan de orde is gekomen. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
60 (zestig) uren,
te vervangen door jeugddetentie voor de duur van
30 (dertig) dagen
voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat een op 40 (veertig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 (tien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [de aangever] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. J.W. Wabeke, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2009.
Mr. J.W. Wabeke is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. PL1522/2007/49427-13, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R. Brusik, brigadier van politie, inhoudende de op 31 december 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [vriend 2] (p. 71 van het dossier);
2 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. PL1522/2007/49427-14, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.A. Roose, hoofdagent van politie, inhoudende de op 31 december 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [de verdachte] (p. 74 van het dossier);
3 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. PL1522/2007/49427-17, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.A. Roose, hoofdagent van politie, inhoudende de op 31 december 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [vriend 1] (p. 78 van het dossier);
4 Zie noot 2 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2009;
5 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van bevindingen, nr. PL1522/2007/49427-20, d.d. 31 december 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.C. Spaans, inspecteur van politie, inhoudende het relaas van deze opsporingsambtenaren (p. 62 van het dossier) en een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van aangifte, nr. PL1522/2007/49427-45, d.d. 9 januari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M.L. van Spronsen, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, inhoudende de op 9 januari 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [de aangever] (p. 86 van het dossier);
6 Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van aangifte, nr. PL1522/2007/49427-45, d.d. 9 januari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.M.L. van Spronsen, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, inhoudende de op 9 januari 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [de aangever] (p. 86 van het dossier);
7 Zie noot 5.