ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2380

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003491-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders na opzettelijke vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur heeft beschadigd. De verdachte, geboren in 1980 en gedetineerd in het Jeugdhuis van Bewaring 'De Sprang', heeft op 20 februari 2008 te Nieuwkoop met een massief houten salontafeltje de onderste houten plaat uit de voordeur van de woning van zijn vader, [aangever], geslagen. De verdachte ontkende betrokkenheid en stelde dat zijn broer, [getuige B], verantwoordelijk was voor de schade. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangever en andere getuigen consistent waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde vernieling.

Het hof overwoog dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het feit meer dan drie keer wegens een misdrijf was veroordeeld en dat hij na detentie steeds terugkeerde naar zijn ouderlijk huis, wat leidde tot overlast en schade voor zijn familie. Ondanks de weigering van de verdachte om een ISD-maatregel te ondergaan, oordeelde het hof dat het maatschappelijk belang zwaarder weegt dan de persoonlijke wensen van de verdachte. De veiligheid van personen en goederen vereiste een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaren. Het hof benadrukte dat de verdachte baat zou hebben bij intensieve behandeling, maar dat dit nog niet mogelijk was gezien de ernst van het delict. De uitspraak werd gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof ook de mogelijkheid van een tussentijdse beoordeling in acht nam.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003491-08
Parketnummer: 09-535114-08
Datum uitspraak: 9 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juni 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
gedetineerd in Jeugdhuis van Bewaring 'De Sprang' te 's-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 november 2008 en 26 januari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de klacht - die door de aangever tegen de verdachte, aangever's zoon, is ingediend - niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het hof verwijst voor de nadere onderbouwing van het verweer naar de pleitaantekeningen van de raadsvrouw.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Blijkens het klachtformulier (p.24 van het dossier) heeft [aangever] - in vervolg op zijn aangifte - verzocht om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en de verdachte te vervolgen. Op dit formulier is vermeld dat die klacht op 20 februari 2008 in ontvangst is genomen door 'L. de Feij, als zodanig hulp officier van justitie'. Deze hoedanigheid van De Feij vindt bevestiging in het overzichtsproces-verbaal (p.6) d.d. 21 februari 2008.
Het hof stelt vast dat de verdediging niet heeft aangevoerd dat en waarom De Feij geen hulpofficier van justitie zou zijn, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de klacht rechtsgeldig is opgenomen. De enkele omstandigheid dat uit het dossier niet blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 1 van de Regeling hulpofficieren van justitie 2003 (Stcrt. 2004, 66) is voldaan, maakt zulks niet anders.
De mogelijk gebrekkige manier waarop de klachtgerechtigde vader van de verdachte zich in het Nederlands heeft uitgedrukt, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de duidelijkheid van zijn bedoeling, aangezien hij in zijn gedetailleerde aangifte al heeft opgemerkt dat hij niet zal afzien van zijn aangifte. Bovendien heeft [aangever] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris met behulp van een tolk zijn eerder geuite beschuldigingen tegen zijn zoon onverkort gehandhaafd.
Het hof verwerpt het verweer.
Standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging ten aanzien van het tenlastegelegde
De advocaat-generaal is van mening dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte, die ontkent bij de vernieling betrokken te zijn geweest, van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling van de bewijsmiddelen door het hof
Feiten
Op grond van het procesdossier, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep is het navolgende gebleken1.
Op 20 februari 2008, omstreeks 8.35 uur, staat de verdachte voor de deur van de woning gelegen aan de [adres], die in eigendom toebehoort aan de Woningstichting Nieuwkoop en in gebruik is bij de vader van de verdachte, [aangever]2. Volgens die aangever en diens bij de rechter-commissaris als getuige afgelegde verklaring trapt de verdachte een paar keer tegen de voordeur, die echter gesloten blijft. De glazen ruiten in deze deur zijn vervangen door dikke houten platen die met glaslatten in de deur zijn bevestigd.
Vervolgens loopt, aldus aangever, de verdachte naar de achtertuin van de woning, alwaar een massief houten salontafeltje staat. De verdachte neemt het betreffende tafeltje mee naar de voordeur, waarna hij met behulp van dat tafeltje de onderste houten plaat uit de voordeur slaat3.
Gewekt door een harde klap stapt een broer van de verdachte, [getuige A] - die zich op het tenlastegelegde tijdstip in de woning in kwestie bevond - uit bed en loopt naar de trap. Vanaf de eerste verdieping ziet hij de verdachte in de woning bij de voordeur staan. Hij ziet tevens een houten plank uit het onderste deel van de voordeur en een klein houten bankje4.
Nadat verbalisanten [1], [2] en [3] op 20 februari 2008, omstreeks 8.38 uur, een opdracht krijgen van de centrale meldkamer van politie Hollands Midden naar [adres] te gaan, zien zij bij aankomst dat er een plaat die aan de onderzijde van de voordeur in de sponning zat, weg is. Zij zien de plaat van de voordeur in de hal van de woning liggen en zij zien ook een bruin houten bankje in de hal van de woning staan. Hierop houden zij de verdachte aan5.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep (van 5 november 2008) op het standpunt gesteld dat niet hij, maar zijn broer [getuige B] verantwoordelijk is voor de schade aan de deur. Toen de verdachte die morgen bij de voordeur van zijn ouderlijke woning aankwam, kwam deze broer naar buiten en gooide de deur (zo hard) dicht dat daardoor de houten plaat uit de deur viel6.
Naar aanleiding van een verzoek van de verdediging is [getuige B] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Bij die gelegenheid heeft [getuige B] verklaard dat hij in de ochtend van 20 februari 2008 de betreffende woning is uit gerend en dat hij de voordeur achter zich heeft dichtgegooid, waardoor de plaat uit de deur is gevallen. Geconfronteerd met de verklaring van zijn vader - aangever - (dat [getuige B] al een uur eerder vertrokken was en de deur normaal achter zich dicht deed) zegt [getuige B] dat zijn vader zich vergist. [getuige B] steunt dus de verklaring van de verdachte.
Het hof overweegt met betrekking tot deze voor de verdachte ontlastende verklaring van de [getuige B] echter het navolgende.
Net als [getuige B] is de aangever nadat hij eerder een verklaring had afgelegd bij de politie, als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. Het hof stelt in dit kader vast dat de verklaringen van aangever bij de politie en tegenover de rechter-commissaris - wat de beoordeling van de tenlastegelegde vernieling betreft - nauwkeurig zijn en op wezenlijke onderdelen met elkaar overeenstemmen. Bovendien vindt de verklaring van aangever, inhoudende dat de verdachte met een (houten) salontafeltje de onderste (houten) plaat uit de voordeur heeft geslagen, steun in objectieve gegevens. Zowel [getuig A] - broer van de verdachte - als een aantal verbalisanten heeft immers een (houten) plaat in de hal van de woning hebben zien liggen en een houten 'bankje' in de hal van de woning zien staan.
Het hof wijst bovendien op een niet-onbelangrijke discrepantie tussen de verklaring van de verdachte (waaruit volgt dat hij zijn broer [getuige B] die morgen bij de voordeur heeft gezien) en die van [getuige B], die heeft verklaard dat hij de verdachte niet heeft gezien toen hij de woning verliet. De getuige kan bovendien niet vertellen op welke dag het incident met de deur plaatsvond, waarover hij verklaarde; het gebeurde vaker dat de plaat uit de voordeur viel.
Het hof is - ondanks de ontkenning van de verdachte en de verklaring van diens broer - op grond van de consistente aangifte en de 'stille getuigen' van de beschadiging van de deur van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde beschadiging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2008 te Nieuwkoop opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur van een woning toebehorende aan Woningstichting Nieuwkoop en/of [aangever heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en
wederrechtelijk met behulp van een (massief houten) salontafeltje de onderste (houten) plaat uit de voordeur te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in bovengenoemde bewijsoverweging zijn vervat, op grond van de daarbij in de voetnoten als bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft - subsidiair - verzocht om de door de advocaat-generaal gevorderde ISD-maatregel af te wijzen. Indien het hof toch de ISD-maatregel aan de verdachte zou opleggen dan verzoekt de raadsvrouw - meer subsidiair - om de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht te verrekenen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft de voordeur van de woning van zijn ouders beschadigd. De verdachte heeft door zijn handelwijze zijn gebrek aan respect voor andermans eigendommen getoond.
Het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2009 komen vast te staan dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane strafbare feit meer dan drie maal wegens een misdrijf tot een vrijheidsbenemende straf onherroepelijk is veroordeeld. Het thans bewezenverklaarde strafbare feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. Het hof heeft daarbij niet alleen acht geslagen op het justitiële verleden van de verdachte, maar tevens in aanmerking genomen dat hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard: "Als ik op enig moment vrij kom dan ga ik door met wat ik deed. Ik ga niets veranderen in mijn leven".
De door de verdachte begane strafbare feiten leiden steeds weer tot overlast voor de samenleving en tot schade en overlast voor zijn familieleden. Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2008 (p. 25 van het dossier) blijkt het volgende. Vader en de zuster van de verdachte zijn bezorgd over de situatie van de verdachte. Zodra de verdachte weer op vrije voeten is, komt hij direct naar zijn ouderlijk huis. Vervolgens verschaft hij zich met geweld toegang tot de woning, bedreigt hij zijn ouders en overige familieleden, terwijl dit scenario zich al diverse malen heeft afgespeeld. Men vreest dat de verdachte binnenkort een stap verder gaat en dat er dan gewonden of erger gaan vallen. Uit het gesprek tussen de verbalisant en vader en zuster blijkt dat de familie ten einde raad is. Men wil dat justitie iets onderneemt tegen de verdachte om de voortdurende ellende te doen ophouden.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op het zich in het dossier bevindende 'maatregel rapport ten behoeve van de ISD Maatregel' van de reclassering d.d. 25 april 2008, opgemaakt door F. van den Hoek. In het rapport komt onder andere naar voren dat de verdachte zijn gedrag ziet in verband met geweld en mishandeling door zijn vader in het verleden. De relatie met zijn ouders wordt steeds conflictueuzer, omdat hij meent recht te hebben op een plek in het gezin van herkomst na al die jaren dat hij mishandeling heeft moeten dulden. De kans op recidive wordt in het rapport erg hoog geacht, nu de verdachte na iedere detentieperiode terugkeert naar het ouderlijk huis, met alle problemen van dien. De reclassering heeft twee pogingen ondernomen om verdachte onder te brengen in een begeleid wonen project. De verdachte heeft hieraan niet meegewerkt en weigert sinds 2004 ieder contact, aldus de reclassering die adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen hulp nodig heeft van de reclassering en dat hij liever dood gaat dan dat hij om hulp vraagt. Het hof is zich ervan bewust dat deze instelling van de verdachte niet de meest gunstige uitgangspositie oplevert om aan het ISD-programma te beginnen. Anderzijds behoeft een initiële afwezigheid van motivatie, zeker bij een deskundige aanpak, geen onoverkomelijk beletsel te zijn.
Het gaat het hof in elk geval te ver om op voorhand ervan uit te gaan dat een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met het oog op gedragsverandering zinloos zal zijn, een conclusie die inmiddels ten aanzien van de verdachte wel lijkt te moeten worden getrokken als het gaat om het opleggen van gevangenisstraffen van enige duur.
Hoewel de verdachte te kennen heeft gegeven geen ISD-maatregel te willen ondergaan, meent het hof dat - gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade - het maatschappelijk belang dient te prevaleren boven de persoonlijke wensen van de verdachte. De veiligheid van personen en goederen vereist, mede gelet op al hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaren wordt opgelegd.
Het hof wijst nog op het volgende. Uit (ook oudere) rapportages omtrent de verdachte en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de verdachte in zijn jeugd gewelddadig is opgevoed. Daardoor lijkt de verdachte - in de visie van het hof - een ernstig negatieve persoonlijkheidsontwikkeling te hebben doorgemaakt. Het hof merkt op dat de verdachte daarom gebaat zou zijn bij intensieve behandeling. In dat kader heeft het hof nog de maatregel van terbeschikkingstelling, al dan niet met een bevel tot verpleging van overheidswege, overwogen, maar dat behoort (nog) niet tot de mogelijkheden, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde delict. Gelet op het voorgaande acht het hof het van groot belang dat in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregel door de inrichting op korte termijn goede aandacht aan het mogelijke behandelings-/begeleidingsaanbod wordt besteed.
Gelet op de mogelijke duur van het bedoelde traject van de verdachte, is het hof van oordeel dat de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering dient te worden gebracht op de duur van de maatregel; een dergelijke aftrek verdraagt zich niet met het karakter van deze strafrechtelijke maatregel.
Tot slot ziet het hof in de duur van de maatregel, zoals wordt opgelegd, en de persoon van de verdachte aanleiding om te bepalen dat op het tijdstip als hierna vermeld, een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvinden. Alsdan kan worden bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk en wenselijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 38m, 38n en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Legt de verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het openbaar ministerie binnen een termijn van één jaar bericht over de noodzakelijkheid dan wel wenselijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof,
mr. G.P.A. Aler en mr. H.M.A. de Groot, in bijzijn van de griffier mr. W.S. Korteling.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 februari 2009.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde pagina's betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal met nr. PL1631/08-001643, van politie Hollands Midden, gedateerd 21 februari 2008.
2 Proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 20 februari 2008, blz. 21 en de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2008, blz. 2 van het proces-verbaal van die zitting.
3 Proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 20 februari 2008, blz. 21-22 en een proces-verbaal van verhoor van [aangever] van de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2009, punt 7.
4 Proces-verbaal van verhoor van [getuige A] d.d. 20 februari 2008, blz 32.
5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2008, blz. 30 en 31.
6 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2008.