ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002670-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door filiaalleidster van schoenenwinkel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte, filiaalleidster van een schoenenwinkel, is beschuldigd van verduistering. Gedurende een periode van ongeveer tweeënhalve maand heeft zij herhaaldelijk geldbedragen uit de kassa van de winkel weggenomen, met de intentie deze later terug te stoppen bij kastekorten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het misbruik van het vertrouwen dat haar werkgever in haar stelde, wat heeft geleid tot praktische problemen voor de werkgever.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen sprake was van verduistering, omdat de verdachte de bedoeling had om de bedragen terug te stoppen. De advocaat-generaal concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, met de bepaling dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 40 dagen bij niet-nakoming. De straf is deels voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zich als filiaalleidster in een grotere verantwoordelijkheid bevonden dan haar ex-collega, die een kortere werkstraf had gekregen voor een vergelijkbare overtreding. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan verduistering, gepleegd door iemand die het goed uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich had, en heeft de eerdere veroordeling vernietigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002670-08
Parketnummer: 11-710056-08
Datum uitspraak: 3 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van
20 mei 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
20 januari 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij is in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, met bepaling dat zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 29 mei 2007 tot en met 12 augustus 2007 te Alblasserdam telkens opzettelijk een geldbedrag dat toebehoorde aan schoenenwinkel [naam schoenenwinkel] of [slachtoffer], en welk geldbedrag verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als filiaalleidster van schoenenwinkel [naam schoenenwinkel] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer
De raadsman heeft aangevoerd - samengevat weergegeven - dat geen sprake is geweest van verduistering, nu de verdachte steeds de bedoeling heeft gehad om de geldbedragen die zij uit de kassa wegnam, bij kastekorten weer in de kassa terug te stoppen.
Wat daarvan ook zij, van toe-eigenen in de zin van artikel 321 Sr is (reeds) sprake indien iemand zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Daarvan was in casu sprake, nu de verdachte - zoals zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard (zakelijk weergegeven) - regelmatig zonder dat haar baas daarvan op de hoogte was en terwijl zij wist dat haar handelwijze tegen de regels was, pinbetalingen niet aansloeg op de kassa, de betreffende bedragen uit de kassa wegnam en deze in een potje deed. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Zij is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als filiaalleidster van een schoenenwinkel binnen een tijdsbestek van ongeveer tweeënhalve maand meermalen op de hiervoor vermelde wijze schuldig gemaakt aan verduistering. Zodoende heeft zij herhaaldelijk misbruik gemaakt van het vertrouwen dat haar baas in haar stelde en moest kunnen stellen en heeft zij hem praktische problemen bezorgd.
De verdachte heeft aangevoerd dat de haar in eerste aanleg opgelegde straffen in geen verhouding staan tot de werkstraf van 40 uren die haar ex-collega - na een transactieaanbod wegens verduistering bij dezelfde schoenenwinkel te hebben aanvaard - heeft moeten uitvoeren. Het hof is - mede vanuit een oogpunt van rechtseenheid - van oordeel dat een werkstraf van na te melden - gemeten naar het oordeel van de politierechter kortere - duur passend en geboden is. Vanuit een oogpunt van speciale preventie zal het hof die straf deels voorwaardelijk opleggen. Bij de strafoplegging is meegewogen dat de verdachte als filiaalleidster een grotere verantwoordelijkheid had dan haar ex-collega.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 15.200,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat een op 40 (veertig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam,
mr. J.A.C. Bartels en mr. R.H.J. de Vries, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 februari 2009.