GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer : 105.005.851/01
Rolnummer (oud) : 06/1640
Zaak/rolnummer rechtbank :213182 / HA ZA 04-836
arrest van de tweede civiele kamer d.d. 27 januari 2009
[appellant], h.o.d.n. INTER MUSIC HOLLAND,
wonende te Amsterdam,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: IMH,
advocaat: mr. C.B. Stenger te Amsterdam,
1. MUNDERIA B.V., voorheen geheten ALL NIGHT JAZZ B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te Rotterdam,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen respectievelijk: All Night Jazz, [geïntimeerde sub 2] en tezamen Munderia c.s.,
advocaat: mr. F.J. Vos te ‘s-Gravenhage.
Bij exploot van 26 september 2006 is IMH in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 juni 2006, door de Rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen.
IMH heeft een conclusie van eis tevens wijziging van eis genomen. Daarbij heeft hij in het principaal hoger beroep 22 grieven aangevoerd, negen grieven tegen het tussenvonnis van 22 juni 2005 en dertien grieven tegen het eindvonnis van 28 juni 2006.
Munderia c.s. heeft een memorie van antwoord tevens (strikt voorwaardelijke) memorie van grieven in incidenteel appèl genomen. Zij heeft daarbij de grieven in het principaal hoger beroep bestreden en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd en een vordering tot vernietiging van de Vectavoorwaarden ingesteld.
IMH heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel de grieven in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep bestreden.
Vervolgens heeft IMH pleidooi gevraagd. Het pleidooi is bepaald op 13 januari 2009. De dag daarvoor heeft IMH zonder bezwaar van Munderia c.s. het verzoek om pleidooi ingetrokken.
Beide partijen hebben aan het hof gevraagd om op de voor het pleidooi toegezonden pleitdossiers arrest te wijzen.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die in “2. De vaststaande feiten” in het tussenvonnis van 22 juni 2005 zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1 In de eerste helft van 2001 hebben IMH en [geïntimeerde sub 2] meermalen met elkaar contact gehad over de organisatie van een jazzfestival onder de titel “All Night Jazz”, te houden op 5 en 6 oktober 2001 in het World Trade Center (WTC) te Rotterdam (hierna te noemen: het jazzfestival).
2.2 Op 14 juni heeft IMH [geïntimeerde sub 2] een fax gezonden, inhoudende – voorzover van belang -:
“(...)
Zoals vanmorgen met elkaar besproken zullen wij, in het kader van de totale programmering van het op 5 en 6 oktober 2001 in het WTC Rotterdam te houden festival All Night Jazz, een aanvang maken met het vastleggen van de artiesten/groepen. Uiteindelijk zal dit leiden tot een totaalprogrammering, door ons bureau voor u te verrichten, waarbij het vanmorgen overhandigde concept een leidraad zal zijn.
Het is een theoretische kwestie of de contracten nu worden gesloten tussen uw bedrijf en de artiest en wij los daarvan een contract ten behoeve van bemiddeling met u sluiten, ofwel dat wij zelf contracten met de artiesten sluiten en tevens een contract met u met betrekking tot de gehele levering, inclusief bemiddeling. Wij zullen hiertoe binnenkort een voorstel doen.
Op dit moment is aan de orde dat met betrekking tot twee items de opties in definitieve boekingen dienen te worden omgezet. Ten behoeve van uw festival hebben wij de vrijheid onderhandelingen te voeren en tot definitieve boekingen te komen met betrekking tot:
a. Chucko Valdes plus band, vrijdag 5 oktober, met een maximale netto gage ad US$ 12.500,00 plus bijkomende kosten volgens rider en geldende regelgeving (...).
b. Tania Maria plus band, zaterdag 6 oktober, met een maximale netto gage ad US$ 12.000,00 (...) plus bijkomend kosten volgens rider en geldende regelgeving;
Op beide boekingen is een bemiddelingsfee verschuldigd.
Graag ontvang ik, door middel van ondertekening en terugzending van deze fax, uw instemming met bovengenoemde handelwijze, hetgeen tevens inhoudt dat u (All Night Jazz BV) garant staat en de aansprakelijkheid aanvaardt voor de hieraan verbonden financiële verplichtingen.
(...)”
Deze fax is op dezelfde dag voor akkoord getekend door [geïntimeerde sub 2], namens All Night Jazz BV, en retour gefaxt aan IMH.
2.3 De fax van 14 juni 2001 is gesteld op briefpapier van IMH, dat onder andere het volgende vermeldt:
“Inter Music Holland is lid van de Vecta, Vereniging van Organisatoren voor Evenementen Concerten en Theateractiviteiten
Op al onze transacties zijn de Vecta leveringsvoorwaarden (laatstelijk) gedeponeerd ter Griffie van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdamen ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam onder nr. 1835 van toepassing”
2.4 De Algemene Vecta Leveringsvoorwaarden (hierna te noemen: de Vectavoorwaarden) bevatten onder andere deze bedingen:
(Bepaling VIII.3)
“(a)
Bij annulering van de PRODUCTIE-OVEREENKOMST door de OPDRACHTGEVER is deze een schadevergoeding verschuldigd van 50% van hetgeen de OPDRACHTGEVER bij de uitvoering van de PRODUCTIE OVEREENKOMST had moeten betalen. Het percentage als bedoeld in de vorige zin bedraagt 80%, indien de annulering door de OPDRACHTGEVER geschiedt op een zodanig tijdstip dat er, op het oorspronkelijke TIJDSTIP VAN OPTREDEN, geen vervangende werkzaamheden gerealiseerd kunnen worden voor de ARTIEST.
(...)
(c)
De in de vorige leden genoemde percentages zijn vaststaand, tenzij het VECTA-BUREAU kan bewijzen dat zijn schade groter is of de OPDRACHTGEVER aannemelijk kan maken dat de schade kleiner is.
(...)”
(Bepaling X)
“(a)
De OPDRACHTGEVER is gehouden het VECTA-BUREAU, onder aftrek van eventuele vooruitbetalingen, te betalen uiterlijk 5 dagen vóór het concert, festiviteit, evenement en theaterproductie. (...)
(...)
(j)
Bij vertraagde betaling, zijnde zulks alle betalingen welke onverschillig door welke oorzaak ook niet onmiddellijk op de vervaldag zijn geschied, is door de OPDRACHTGEVER een rente verschuldigd ter grootte van 1,5 % per maand –waarbij een gedeelte van een maand bij de berekening daarvan voor een gehele maand wordt gerekend- ingaande de dag waarop de betaling moest geschieden tot op het ogenblik dat de betaling plaatsvindt. Vervolgingskosten wegens wanbetaling en incassokosten, zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke, daaronder die begrepen voor rechtskundige bijstand alsmede die welke bij vonnis niet geliquideerd worden, komen ten laste van de OPDRACHTGEVER waarbij de buitengerechtelijke kosten 15% van de TOTALE UITKOOPSOM bedragen, met een minimum van f.100,- en onverminderd de BTW en onverminderd eventuele proces- en executiekosten.
(...)”
2.5 Op 26 juni 2001 heeft [geïntimeerde sub 2], ondertekenend als algemeen directeur van All Night Jazz, een fax verzonden aan IMH, inhoudende – voorzover van belang -:
“(...)
Hierbij geef ik u opdracht om de volgende artiesten voor All Night Jazz B.V. te contracteren voor zowel 5 als 6 oktober 2001.
1. Cleo Laine met John Dankworth $32.000
2. Tania Maria $22.000
3. Rachelle Ferrell $55.000
4. Festival de Son $19.000
Graag ontvangen wij van u per ommegaande de riders van de genoemde artiesten.
(...)”
2.6 Op 6 juli 2001 is All Night Jazz opgericht. Zij is op 17 juli 2001 ingeschreven in het handelsregister. Als directeur is ingeschreven [geïntimeerde sub 2].
2.7 Op 23 juli 2001 heeft IMH de rider van Rachelle Ferrell aan [geïntimeerde sub 2] overhandigd.
2.8 Omstreeks 31 juli 2001 heeft [geïntimeerde sub 2] aan IMH meegedeeld dat het jazzfestival geen doorgang zou vinden. Het WTC is door [geïntimeerde sub 2] geannuleerd.
2.9 Op 14 augustus 2001 heeft [geïntimeerde sub 2] namens All Night Jazz een fax gestuurd aan IMH. In deze fax wordt een schikkingsvoorstel gedaan teneinde de inmiddels ontstane twist tussen All Night Jazz en IMH te beëindigen. IMH is niet akkoord gegaan met het schikkingsvoorstel.
2.10 IMH heeft tegen IMH een aantal vorderingen ingesteld. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen Hiertegen is IMH in het principaal hoger beroep opgekomen, waarbij hij zijn eis in hoger beroep heeft gewijzigd. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep betreft enige door Munderia c.s. reeds in eerste aanleg gevoerde verweren.
3.1 Munderia c.s. stelt dat IMH niet ontvankelijk zou zijn in de grieven 1 tot en met 9 in het principaal hoger beroep omdat tegen diverse eindbeslissingen in het tussenvonnis van 22 juni 2005 geen hoger beroep meer mogelijk zou zijn. Deze stelling gaat niet op. Het tussenvonnis van 22 juni 2005 is geen deelvonnis, nu in dit vonnis niet in het dictum op een deel van de vordering is beslist. Tegen de eindbeslissingen in het tussenvonnis van 22 juni 2005 kon IMH dan ook niet eerder in hoger beroep gaan dan tegelijk met hoger beroep tegen het eindvonnis. Het feit dat in de dagvaarding in hoger beroep slechts staat vermeld dat IMH in hoger beroep komt van het eindvonnis en niet staat dat IMH ook in hoger beroep komt van het tussenvonnis van 22 juni 2005, leidt niet tot een ander oordeel, omdat volgens vaste rechtspraak, wanneer men in hoger beroep komt tegen een eindvonnis, men ook grieven mag aanvoeren tegen een tussenvonnis, waarop in dat eindvonnis wordt voortgebouwd. Het beroep van Munderia c.s. op niet-ontvankelijkheid van IMH in de grieven 1 tot en met 9 in het principaal hoger beroep faalt. Dit betekent, dat de voorwaarde waaronder het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is ingesteld, is vervuld.
3.2 De grieven 11 tot en met 20 in het principaal hoger beroep zijn gericht tegen de rechtsoverwegingen 2.7 tot en met 2.20 van het eindvonnis van de rechtbank en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.3 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.7 van haar eindvonnis overwogen:
“Ten aanzien van het aantal bezoekers staat op de rider vermeld: “Scale of admissions capacity: 800”. Weliswaar laat een totaal aantal bezoekers van 1500/2000 onverlet dat het mogelijk is dat, overeenkomstig de verklaring van [appellant], Ferrell in de mainhall zou kunnen optreden voor maximaal 800 man, maar dat wil nog niet zeggen dat Ferrell akkoord zou zijn gegaan met een totaal bezoekersaantal van 1500/2000. Het had op de weg van [appellant] gelegen niet alleen te zorgen voor heldere afspraken met All Night Jazz omtrent de prijs van de kaartjes maar vooral ook omtrent opname in de rider van het juiste bezoekersaantal. Onduidelijkheid hieromtrent dient voor zijn rekening en risico te komen.”
3.4 Het hof is het met deze overweging van de rechtbank geheel eens. IMH heeft aangevoerd dat de opzet van het festival uitputtend tussen [appellant] en de agent van Rachelle Ferrell is besproken, dat de vergelijking is gemaakt met het North Sea Jazz Festival, dat het kan gebeuren dat een artiest die geboekt is voor een podium met 800 stoelen, in werkelijkheid optreedt voor 27.000 man (de totale capaciteit per avond van het North Sea Jazz Festival) en hier geen problemen mee heeft en de agent van Rachelle Ferrell de opzet van dergelijke festivals heel goed kent en volkomen akkoord was met de door [appellant] uiteengezette opzet van het festival.
3.5 Hieromtrent overweegt het hof het volgende. Uit het feit dat het voorkomt dat een artiest meer toeschouwers accepteert dan in de rider staat vermeld, volgt niet dat Rachelle Ferrell dat ook in dit geval zou accepteren. IMH behoorde All Night Jazz niet op te zadelen met het risico dat Rachelle Ferrell zou weigeren op te treden omdat de omstandigheden anders waren dan in de rider was vermeld. IMF moest ervoor zorgen dat het aantal toeschouwers en de zaalprijs juist in de rider waren vermeld, en bij onjuistheden had hij tijdig aan de bel moeten trekken. Indien hij van de rider afwijkende afspraken heeft gemaakt, had hij ervoor moeten zorgen dat deze schriftelijk werden vastgelegd. All Night Jazz had reeds bij fax van 26 juni 2001 aan IMH gevraagd per ommegaande de riders van de artiesten te sturen. Het hof gaat ervan uit, dat [appellant] tevoren wist dat hij na 23 juli 2001 met vakantie zou gaan. Uit de getuigenverklaring van [appellant] volgt dat IMF wist dat op 31 juli 2001 de perspresentatie van het evenement zou plaats vinden. Hij had er dan ook voor moeten zorgen dat vóór zijn vakantie de rider met de juiste informatie voorhanden was. Uit de getuigenverklaring van [appellant] volgt dat de op 28 juni 2001 gedateerde rider van Rachelle Ferrell reeds half juli 2001 door IMH is ontvangen. Uit de getuigenverklaring van [appellant] volgt dat hij het contract en de rider slechts heeft doorgebladerd en niet heeft gelezen. Hij had de rider moeten lezen en er vóór zijn vakantie ervoor moeten zorgen dat onjuistheden in de rider werden gerectificeerd of afwijkingen schriftelijk werden vastgelegd. Door op 23 juli 2001 de rider met onjuiste gegevens aan All Night Jazz te presenteren is IMH zijn verplichting om Rachelle Ferrell te boeken, onvoldoende nagekomen.
3.6 In 2.10 heeft de rechtbank in haar eindvonnis overwogen dat op grond van de verklaring van [geïntimeerde sub 2], die terzake bevestigd is door de verklaringen van [getuige 1] en [appellant], is komen vast te staan dat door All Night Jazz met [appellant] is besproken dat tijdens het festival tv-opnamen zouden worden gemaakt. Dat wordt in hoger beroep niet bestreden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de verklaring van [geïntimeerde sub 2], die op dit punt wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 1], voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] wist dat het maken van tv-opnamen in de contracten met de artiesten als voorwaarde diende te worden gesteld. Deze overweging wordt in hoger beroep door IMH wel bestreden, maar het hof verwerpt die betwisting. Het hof wijst erop dat [appellant] als getuige heeft verklaard dat [geïntimeerde sub 2] reeds tijdens het eerste gesprek in maart 2001 tv-opnamen ter sprake bracht en dat hij eind mei hoorde dat TV Rijnmond tv-opnamen zou maken. In dat licht acht ook het hof, gelet op de getuigenverklaringen van [geïntimeerde sub 2] en [getuige 1], voldoende aannemelijk dat [appellant] wist dat het maken van tv-opnamen in de contracten met de artiesten als voorwaarde diende te worden gesteld. Het feit dat [appellant] als getuige op dit punt anders heeft verklaard en hetgeen IMH in hoger beroep op dit punt naar voren heeft gebracht, leiden niet tot een ander oordeel.
3.7 In 2.13 heeft de rechtbank in haar eindvonnis overwogen dat uit de afgelegde verklaringen genoegzaam kan worden opgemaakt dat Rachelle Ferrer dé trekpleister zou zijn van het festival, en dat niet is gebleken dat de andere gecontracteerde artiesten te beschouwen waren als hoofdartiesten, zodat haar komst geacht kan worden essentieel te zijn voor het doorgaan van het jazzfestival. Het hof deelt dit oordeel van de rechtbank. Uit het feit dat de gage voor Rachelle Ferrer $55.000,- was en de gage voor de een na duurste artiest $32.000,- kan reeds worden afgeleid dat ook IMH had moeten begrijpen dat Rachelle Ferrer dé trekpleister voor het festival zou zijn en haar komst essentieel voor het doorgaan van het festival zou zijn. Hetgeen IMH in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
3.8 In 2.16 van haar eindvonnis heeft de rechtbank overwogen:
“De verklaring van [geïntimeerde sub 2] dat [appellant] tijdens het gesprek op 23 juli 2001 heeft aangegeven dat hij niet meer wilde onderhandelen over de rider, wordt bevestigd door [getuige 1]. [appellant] heeft weliswaar verklaard dat hij daartoe op bepaalde punten wel bereid was maar de rechtbank beschouwt zijn aanbod in de gegeven context - hij ging die dag op vakantie, hij beschouwde het contract als definitief en er stonden geen onaanvaardbare dingen in – niet erg serieus, temeer daar hij daarbij uitdrukkelijk een uitzondering heeft gemaakt ten aanzien van TV Rijnmond. Gelet hierop is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] niet bereid was door te onderhandelen over de rider.”
3.9 Het hof is het eens met dit oordeel van de rechtbank. Het is het ook eens met de door de rechtbank genoemde gronden op grond waarvan zij de bereidheid van [appellant] om op bepaalde punten door te onderhandelen, in de gegeven context niet erg serieus beschouwt. Hetgeen IMH op dit punt in hoger beroep stelt, leidt niet tot een ander oordeel.
3.10 In 2.17 van haar eindvonnis heeft de rechtbank overwogen:
“Het voorgaande leidt tot de conclusie dat , door slechts enkele dagen voor de persconferentie een definitief contract met de hoofdartiest van het jazzfestival te presenteren op grond waarvan het niet was toegestaan tv-opnamen te maken, terwijl dit door All Night Jazz als voorwaarde was gesteld, door geen heldere afspraken te hebben gemaakt omtrent bezoekersaantal en prijs van het kaartje – hetgeen tot een aanmerkelijke verliespost zou kunnen leiden – en door niet bereid te zijn door te onderhandelen, IMH zijn verbintenissen uit de overeenkomst met All Night Jazz niet, dan wel gebrekkig is nagekomen.”
3.11 Het hof is het met deze overwegingen van de rechtbank eens. IMH heeft gesteld dat IMH niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om zijn verbintenissen uit de overeenkomst na te komen. Die stelling is niet juist. IMH vond dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan, [appellant] wilde met vakantie en was niet bereid om vóór de op 31 juli 2001 geplande perspresentatie zijn verplichting om Rachelle Ferrell te boeken alsnog op een behoorlijke manier na te komen.
3.12 In 2.18 van haar eindvonnis overweegt de rechtbank:
“Dat [appellant] niet met Ferrell over TV Rijnmond heeft gesproken omdat, zoals hij heeft verklaard, TV Rijnmond niet als een serieuze mediapartner kan worden aangemerkt – voor zover al juist – maakt dit niet anders, nu het niet aan [appellant] was om te bepalen onder welke voorwaarden All Night Jazz de artiesten wenste te (doen) contracteren.”
3.13 IMH maakt bezwaar tegen de laatste bijzin uit deze overweging, maar dit bezwaar gaat niet op omdat de inhoud van de laatste bijzin volstrekt juist is. IMH stelt dat hij wel een oordeel kan geven over de vraag of de door All Night Jazz gestelde voorwaarden haalbaar waren, maar IMH heeft niet nader onderbouwd dat hij in dit geval een dergelijk oordeel aan All Night Jazz kenbaar heeft gemaakt.
3.14 Volgens IMH geldt ook voor tv-opnamen dat hetgeen in de rider staat niet steeds hoeft te worden uitgevoerd. Hij verwijst hiervoor naar de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [appellant]. Volgens IMH staat in ieder artiestencontract dat tv-opnamen zijn uitgesloten en is het vervolgens onderwerp van onderhandeling, wat tot op de dag van het concert nog kan plaatsvinden.
3.15 Hieromtrent overweegt het hof het volgende. IMH wist dat TV-Rijnmond tv-opnamen zou maken. IMH had dit dan ook direct bij de boeking ter sprake moeten brengen. IMH heeft door dit niet direct ter sprake te brengen All Night Jazz belast met het risico dat latere onderhandelingen over opnamen van TV-Rijnmond niet tot overeenstemming zouden hebben geleid en/of Rachelle Ferrell niet zou optreden. IMH had All Night Jazz niet met dit risico mogen belasten. Juist omdat IMH wist dat in alle artiestencontracten tv-opnamen zijn uitgesloten, had IMH dit onderwerp ter sprake moeten brengen. IMH heeft door dit onderwerp bij de agent van Rachelle Ferrer niet ter sprake te brengen, zijn taak om Rachelle Ferrell te boeken onvoldoende uitgevoerd.
3.16 De rechtbank heeft in 2.20 overwogen dat, gelet op alle eerder in het vonnis genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, van All Night Jazz naar de in het verkeer geldende opvattingen niet kon worden verlangd dat zij in die situatie het jazzfestival doorgang zou laten vinden, zodat annulering van het jazzfestival naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd was. De tegen deze overweging door IMH ingebrachte bezwaren falen. IMH heeft onvoldoende onderbouwd dat andere redenen dan de in het eindvonnis van de rechtbank genoemde ten grondslag lagen aan de annulering van het festival.
3.17 Nu annulering van het festival door All Night Jazz gerechtvaardigd was, is All Night Jazz aan IMH geen schadevergoeding verschuldigd.
3.18 Wat betreft de vordering die gebaseerd is op nakoming c.q. de Vectavoorwaarden overweegt het hof het volgende. Het gaat hier om een zaak waarin IMH haar taak om Rachelle Ferrell te boeken onvoldoende is nagekomen, op 23 juli 2001 bij IMH de bereidheid ontbrak alsnog zijn verplichting Rachelle Ferrell te boeken vóór de perspresentatie van 31 juli 2001 op een behoorlijke manier na te komen. Daarom was annulering van het festival door All Night Jazz gerechtvaardigd. De oorzaak van de annulering lag dan ook geheel bij IMH. Naar het oordeel van het hof is artikel VIII lid 3 sub a van de Vectavoorwaarden niet van toepassing in een geval waarin de oorzaak van de annulering geheel bij het Vecta-bureau ligt. De vordering, gebaseerd op nakoming c.q. de Vectavoorwaarden moet dan ook worden afgewezen.
3.19 Grief 1 in het principaal hoger beroep gaat over opzegging van de overeenkomst. Nu het hier niet gaat over opzegging, maar over een gerechtvaardigde annulering, heeft IMH geen belang bij de grief.
3.20 Grief 2 in het principaal hoger beroep is gericht tegen rechtsoverweging 5.10 van het tussenvonnis van 22 juni 2005. Nu het eindvonnis op deze overweging niet voortbouwt, maar een eigen beoordeling geeft, heeft IMH geen belang bij behandeling van de grief.
3.21 Grief 4 in het principaal hoger beroep is gericht tegen rechtsoverweging 5.15 van het tussenvonnis van 22 juni 2005. Nu het eindvonnis niet voortbouwt op deze overweging, heeft IMH geen belang bij behandeling van deze grief.
3.22 De grieven 3, 6, 7, 8 en 9 in het principaal hoger beroep gaan over bestuurdersaansprakelijkheid. Nu IMH geen vordering tegen All Night Jazz heeft, heeft IMH ook geen vordering tegen [geïntimeerde sub 2]. Vragen over bestuurdersaansprakelijkheid zijn dan ook niet van belang. IMH heeft geen belang bij behandeling van deze grieven.
3.23 Grief 5 in het principaal hoger beroep is gericht tegen de afwijzing van buitengerechtelijke kosten en rente. Nu IMH geen vordering heeft, is deze afwijzing juist. Grief 5 in het principaal hoger beroep faalt.
3.24 Grief 21 in het principaal hoger beroep is gericht tegen rechtsoverweging 2.20 van het eindvonnis betreffende het niet toelaten tot het in het tussenvonnis van 22 juni 2005 opgedragen bewijs.
Dit opgedragen bewijs betreft omvang van de schade en bestuurdersaansprakelijkheid. Nu IMH geen vordering heeft tegen All Night Jazz, heeft IMH geen belang bij dit bewijs. Grief 21 in het principaal hoger beroep faalt.
3.25 Grief 22 in het principaal beroep is gericht tegen de veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg. Nu de overige grieven in het principaal hoger beroep falen en IMH als de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden, faalt ook deze grief.
3.26 De grieven in het incidenteel hoger beroep betreffen handhaving van reeds in eerste aanleg door Munderia c.s. gevoerde verweren en een vordering tot vernietiging van de Vectavoorwaarden. Nu IMH geen vordering tegen Munderia c.s. heeft, heeft Munderia c.s. geen belang bij behandeling van dit incidenteel hoger beroep.
3.27 Nu de grieven falen, zal het hof het bestreden eindvonnis van 28 juni 2006 bekrachtigen. Het hof zal IMH als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
bekrachtigt het eindvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 28 juni 2006;
veroordeelt IMH in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Munderia c.s. begroot op € 9.097,-, waarvan € 5.834,- aan verschotten en € 3.263,- aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, R. van der Vlist en A.G. Beets en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2009 in aanwezigheid van de griffier.