10.2.Uit het stempel van het Kadaster op de akte van [datum 1] , welk stempel inhoudt
“Overgeschreven ten hypotheekkantore te Dordrecht [datum 2] … opgenomen in deel [... ] , nr [nummer] …”bezien in samenhang met de mededeling van de bewaarder in de brief van [datum 4] dat de akte is ingeschreven in de registers leidt het hof af, dat de akte wél is ingeschreven in de openbare registers voor onroerende zaken en daaraan onderworpen rechten. Vervolgens is in de kadastrale registers ten onrechte geen melding gemaakt van de erfdienstbaarheid. Dit neemt echter niet weg dat de erfdienstbaarheid door voormelde inschrijving van de akte op [datum 2] is gevestigd.
11. [appellante] heeft in haar memorie van grieven (zie punt 10) gesteld dat de notariële akte niet is ingeschreven in de openbare registers, maar onder punt 33 van de memorie van grieven stelt zij dat de akte blijkens de brief van het kadaster van [datum 4] wel is ingeschreven.
Op grond van dit laatste neemt het hof aan dat [appellante] in punt 10 van de memorie van grieven met de “openbare registers” niet de in art. 3:16 e.v. BW bedoelde openbare registers bedoelt, maar de kadastrale registers.
12. Met haar eerste principale grief tegen het tussenvonnis van 2 november 2005 klaagt [appellante] erover dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de Gemeente haar gerechtelijke erkentenis dat de akte (klaarblijkelijk) niet is ingeschreven onder dwaling heeft afgelegd, dat de rechtbank acht heeft geslagen op de akte die veel te laat is overgelegd en dat zij is teruggekomen op een bindende eindbeslissing.
13. De Gemeente heeft uit het feit dat bij inzage in de kadastrale registers de inschrijving van de erfdienstbaarheid niet zichtbaar was, de (verkeerde) conclusie getrokken dat ongeveer 30 jaar geleden kennelijk is nagelaten de akte, waarvan de Gemeente op dat moment slechts een exemplaar zonder stempel van het Kadaster onder ogen had, in te schrijven in de openbare registers. In haar conclusie van antwoord erkende zij daarom dat destijds klaarblijkelijk is nagelaten deze akte in te schrijven. Net als [appellante] is ook de Gemeente ervan uitgegaan dat de kadastrale registers weergaven wat in de openbare registers als bedoeld in art. 3:16 e.v. BW omtrent het perceel was opgenomen.
Bij de Gemeente was dus sprake van een misverstand. In die zin is er sprake van dwaling die heeft geleid tot de erkentenis.
14. De vraag is of die dwaling, dat misverstand, voor rekening van de Gemeente moet blijven, zoals [appellante] voorstaat.
15. Bij de beoordeling van het antwoord op die vraag stelt het hof allereerst vast, dat de bepaling dat een gerechtelijke erkentenis alleen kan worden herroepen indien aannemelijk is dat zij door dwaling is afgelegd, verband houdt met het procesrechtelijk belang dat erkende feiten niet behoeven te worden bewezen. Herroeping van erkende feiten zou kunnen leiden tot procesrechtelijke chaos, wanneer die feiten in een later stadium alsnog bewezen zouden moeten worden. Voorts is van belang, dat de wetgever bij deze regeling ook niet heeft aangesloten bij de regeling van de wilsgebreken in het BW omdat de daar genoemde gronden zich minder goed lenen voor toepassing op deze procesrechtelijke handeling.
16. Tegen die achtergrond neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking.
a. De erkentenis is geformuleerd in de vorm van een conclusie die getrokken is.
b. Deze conclusie is verkeerd, omdat bij onderzoek in alleen de kadastrale registers de erfdienstbaarheid (door een nalatigheid van het Kadaster) niet zichtbaar is geweest.
c. De gestempelde akte waaruit van de inschrijving blijkt, is op de afdeling Bouw- en Woningtoezicht, een andere afdeling dan de juridische afdeling van de Gemeente, boven water gekomen. Weliswaar mag van de Gemeente verwacht worden dat zij haar administratie op orde heeft, zodanig dat bekend is onder welke ambtenaar of op welke afdeling zich archiefstukken bevinden, maar daar staat tegenover dat het hier een akte betreft die in 1974, ruim dertig jaar eerder en dus lange tijd geleden, is ingeschreven.
d. Er moet van worden uitgegaan dat de akte is ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers.
e. Het belang van de Gemeente en het algemeen belang dat op de juiste feiten recht wordt gedaan is groot.
f. Het belang van [appellante] indien de Gemeente aan de gerechtelijke erkentenis wordt gehouden is daarin gelegen, dat zij mag vertrouwen op wat de Gemeente zegt en dat van een onjuist feit wordt uitgegaan.
17. Bij afweging van deze omstandigheden prevaleren het belang van de Gemeente en het algemeen belang dat op de juiste feiten recht wordt gedaan. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Gemeente op deze erkentenis mag terugkomen.
18. De klacht dat acht is geslagen op een veel te laat ingebrachte akte kan geen doel treffen, omdat het een partij vrijstaat in hoger beroep haar fouten te herstellen en nieuwe stukken in te brengen en het hof recht doet op die nieuwe stukken. [appellante] heeft dus geen belang bij de klacht dat de rechtbank op haar bindende eindbeslissing is teruggekomen. Overigens is de rechtbank terecht teruggekomen op haar bindende eindbeslissing, omdat zij daarvoor was uitgegaan van een onjuist feit en door het herstel op dat punt een appelprocedure had kunnen worden voorkomen.
19. Met de tweede principale grief brengt [appellante] naar voren dat er weliswaar een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve (het hof leest ten laste) van het perceel [x] , [y] en [z] maar niet ten behoeve (het hof leest opnieuw ten laste) van [perceelnummer ...] , het perceel dat [appellante] heeft verkregen. Volgens haar blijkt uit de brief van het Kadaster van [datum 4] dat de akte wel is ingeschreven, maar na herstructurering in februari 2000 is niet aangetekend dat door deze herstructurering perceel [z] is vernummerd naar [perceelnummer ...] .
20. Het hof kan dit echter niet lezen in die brief van [datum 4] .
Daarin wordt meegedeeld dat ten laste van onder meer perceel nummer [x] (destijds eigendom van de heer [naam ] ) een erfdienstbaarheid is gevestigd. Dan vervolgt de brief: “
Op 8 februari 2000 is laatstgenoemd perceel vervallen en onder meer overgegaan naar het nieuwe perceel kadastraal bekend …. [perceelnummer ...] ”.
Het hof leest in deze mededeling dat perceel [x] is hernummerd naar [perceelnummer ...] .
De erfdienstbaarheid is dus gevestigd op het perceel van [appellante] .
Deze grief faalt dus ook.
21. Met haar incidentele grief komt de Gemeente op tegen het oordeel van de rechtbank, dat de Gemeente schadeplichtig is vanwege het niet op een eerder tijdstip produceren van de akte waarmee de erfdienstbaarheid is ingeschreven. In de toelichting betoogt de Gemeente, dat zij, anders dan de rechtbank in het tussenvonnis van 5 januari 2005 en het eindvonnis van mening is, niet onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld. Zij wijst erop dat zij met het aanbieden van de akte ter inschrijving heeft gedaan wat zij moest doen en dat zij, na de vondst van de akte met het stempel, heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht kon worden.
22. Het hof merkt op dat de veroordeling tot schadevergoeding is gebaseerd op het feit dat de Gemeente zich naar het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 2 november 2005 niet in (voldoende) mate heeft ingespannen om de akte te vinden, hetgeen de rechtbank in dat vonnis als onrechtmatige daad kwalificeerde. Op dit oordeel bouwt de rechtbank voort in haar eindvonnis. Het hof vat het appel daarom op als gericht tegen het tussenvonnis van 2 november 2005 en het daarop voortbouwende oordeel in het eindvonnis.
23. In rechtsoverweging 21 van het tussenvonnis van 2 november 2005 heeft de rechtbank overwogen, dat de Gemeente zich niet (in voldoende mate) heeft ingespannen om de akte te vinden en dat onbestreden is, dat, indien de Gemeente de akte van [datum 1] (hof: bedoeld is de akte met het stempel van het Kadaster) tijdig aan [appellante] zou hebben getoond, het voeren van de onderhavige procedure voorkomen had kunnen worden; alsdan had [appellante] deze – met kosten gepaard gaande – procedure niet tegen de Gemeente behoeven aan te spannen.
24. Dit oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente met haar grief niet bestreden. Dus zelfs als wordt aangenomen, dat de Gemeente in 1974 heeft gedaan wat zij moest doen en dat zij na de vondst van de akte (met het stempel) heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht kon worden, dan blijft het oordeel van de rechtbank dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om de akte te vinden en dat bij eerdere vondst van die akte deze procedure was voorkomen, op grond waarvan de rechtbank concludeerde dat de Gemeente onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld en schadeplichtig is, overeind. Dit brengt mee, dat de incidentele grief faalt.
25. De derde principale grief van [appellante] heeft betrekking op de hoogte van de schade. Volgens [appellante] is er aanleiding af te wijken van het door de rechtbank toegepaste liquidatietarief, omdat de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn. Zij wijst op het opvragen van afschriften uit het Kadaster, onderzoek door de notaris, eigen speurwerk en kosten van Goedkoop & Partners.
26. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kosten ter zake van afschriften uit het kadaster, onderzoek door de notaris en eigen speurwerk onvoldoende zijn onderbouwd.
Het op dit punt aangeboden bewijsaanbod zal dan ook worden gepasseerd.
Ook onvoldoende onderbouwd zijn de gestelde kosten van mr. Van Baaren , die behalve pre-processuele ook processuele werkzaamheden heeft verricht, waarvan declaraties en urenspecificaties ontbreken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat daarom niet is komen vast te staan, dat meer buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt dan het conform het rapport Voorwerk II op € 1.785 gestelde bedrag.
Ook onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat in de door [appellante] gestelde specifieke omstandigheden van dit geval geen aanleiding is te zien af te wijken van de forfaitaire regeling van de proceskosten zoals neergelegd in het liquidatietarief. Dit betekent dat de principale grief geen doel treft.
27. De conclusie is dat de principale grieven falen evenals de incidentele grief. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van het principaal appel en de Gemeente in de kosten van het incidenteel appel.