GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.005.401/01
Rolnummer (oud) : 06/1189
Rolnummer rechtbank : 568008/06-5790
arrest van de negende civiele kamer d.d. 16 december 2008
[Appellant],
wonende te Zwijndrecht,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.F. van der Valk te ‘s-Gravenhage,
STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: PMT,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ‘s-Gravenhage.
Bij exploot van 6 september 2006 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 juni 2006 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven opgeworpen. PMT heeft deze grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Het gaat kort en zakelijk samengevat om het volgende.
1.1 PMT is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. [appellant] neemt op vrijwillige basis deel aan de pensioenregeling die door PMT overeenkomstig het pensioenreglement wordt uitgevoerd (hierna: de pensioenregeling). De uitvoering van de pensioenregeling, waaronder de administratie daarvan, is door PMT opgedragen aan Mn Services.
1.2 Artikel 1.5.5 b. van het pensioenreglement luidt als volgt:
“b. Elke Deelnemer en elke Belanghebbende dient alle voor hem kenbare (vermoedelijke) onjuistheid of onvolledigheid in pensioenopgaven en/of correspondentie van het Fonds, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het Fonds te melden.”
1.3 Bij brief van 4 juli 2003 heeft Mn Services aan [appellant], op zijn verzoek, opgave gedaan van zijn pensioenaanspraken. De brief luidt onder meer als volgt:
"Pensioenopgave per 1 maart 2004
Het door u te bereiken vroegpensioen 1 maart 2004 (en zou ingaan op 61-jarige leeftijd) bedraagt € 8.211,92 bruto per jaar. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele backservice per 1 januari 2004.
Het door u te bereiken ouderdomspensioen per 1 maart 2004 bedraagt € 7.587,07 bruto per jaar. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele indexatie per
1 januari 2004.
Het verzekerde nabestaandenpensioen bedraagt € 5.310,95 bruto per jaar.
Inruilen vroegpensioen per 1 april 2004
Het is mogelijk (met inachtneming van de fiscale begrenzingen) om (gedeelten van) het vroegpensioen, het ouderdomspensioen, en nabestaandenpensioen te herschikken.
Ter indicatie, indien u een aanspraak van € 100,00 aan vroegpensioen (vanaf 61 jaar) vanaf uw 65e wilt gebruiken voor het ouderdomspensioen geeft dit een verhoging van circa € 28,64 aan ouderdomspensioen met 70% bijbehorend nabestaandenpensioen.
Wanneer u het vroegpensioen per 1 maart 2004 inruilt voor ouderdomspensioen met 70% bijbehorend nabestaandenpensioen ziet uw pensioen er als volgt uit.
Aanspraak ouderdomspensioen zonder inruil € 7.587,07
Inruil vroegpensioen (€ 8.211,92/100 *€ 28,64) € 2.351,89 +/+
____________
Aanspraak ouderdomspensioen met inruil € 9.938,96
Het verzekerde nabestaandenpensioen bedraagt na inruil € 6.957,27."
1.4 Mn Services heeft [appellant] bij brief van 2 september 2003 onder meer geschreven:
"Met deze brief informeren wij u over uw opgebouwde pensioenrechten, de mogelijkheid van verdeling van deze rechten en de gang van zaken rond het aanvragen van het pensioen.
Pensioenmogelijkheden
Op bijgaand “herschikvoorstel” hebben wij een voorstel opgenomen voor de wijze waarop u uw opgebouwde rechten kunt gebruiken voor uw pensioen. Het voorstel is gebaseerd op de gegevens die nu over u bekend zijn in onze administratie. Het is mogelijk om uw pensioen op een andere wijze te verdelen (herschikken). Herschikken is bijvoorbeeld interessant als u alleenstaande bent. In dat geval is het mogelijk het nabestaandenpensioen te verdelen over het vroegpensioen en/of het ouderdomspensioen. Voor alle mogelijkheden tot herschikken van uw pensioenrechten verwijzen wij u naar de bijgevoegde brochure Pensioenpakket Metaal en Techniek en Herschikken. Wij wijzen u erop dat vanaf het moment dat u een verdeling van uw pensioenrechten heeft gekozen, het niet meer mogelijk is deze verdeling te wijzigen.
Bij het bepalen van de hoogte van uw pensioen zijn wij uitgegaan van de gegevens zoals die op datum van berekening vermeld waren in onze administratieve systemen. Het is mogelijk dat deze gegevens nog moeten worden geactualiseerd. Wij vragen u om mede aan de hand van het pensioenreglement alle gegevens zorgvuldig te controleren. Re¬glementair bent u verplicht om elke (vermoedelijke) onjuistheid en onvolledigheid schrif¬telijk aan het fonds te melden. Aan mededelingen, gegevens en bedragen waarvan u, mede gezien het pensioenreglement, had kunnen weten dat die niet juist waren, kunt u géén rechten ontlenen. U kunt namelijk uitsluitend rechten ontlenen aan de bepalingen van het pensioenreglement."
1.5 In genoemde brief van 2 september 2003 is verwezen naar een “herschikformulier”, dat bij de brief was gevoegd, getiteld: "Aanvraag herschikken pensioen Aanvraag Ouderdomspensioen" (hierna: het herschikformulier). Op het herschikformulier was vermeld dat, na herschikking, het ouderdomspensioen € 30.396,01 bruto per jaar, het nabestaandenpensioen € 5.310,95 bruto per jaar en het vroegpensioen nihil zouden bedragen.
1.6 [appellant] heeft het herschikformulier op 23 september 2003 ondertekend en zonder op- en/of aanmerkingen aan Mn Services gestuurd.
1.7 In de periode van 1 maart 2004 tot 1 oktober 2005 heeft [appellant] een (ouderdoms)pensioenuitkering ontvangen op basis van het herschikvoorstel van
2 september 2003. Dat kwam neer op een netto uitkering van € 2.031,17 per maand.
1.8 Bij brief van 10 oktober 2005 heeft Mn Services [appellant] onder meer geschreven:
“Vanaf 01-03-2004 ontvangt u een pensioenuitkering van Pensioenfonds Metaal en Techniek.
Na een interne controle is gebleken dat de hoogte van de uitkering onjuist is vastgesteld. Bij het inruilen van het vroegpensioen voor een hoger ouderdomspensioen zijn onjuiste actuariële factoren gebruikt. Hierdoor is het ouderdomspensioen te hoog vastgesteld. Wij bieden u hiervoor onze
verontschuldigingen aan.
Met deze gewijzigde gegevens hebben wij uw uitkering opnieuw berekend. Vanaf de ingangsdatum had u recht op een uitkering van € 10.291,46 bruto per jaar. Uw uitkering wordt dus verlaagd.
Met de eerstvolgende maanduitkering zal uw uitkering gewijzigd worden. Het bedrag dat vanaf de ingangsdatum te veel is uitbetaald hoeft u niet terug te betalen”.
1.9 Vanaf 1 oktober 2005 ontvangt [appellant] een netto pensioenuitkering van € 720,03 per maand.
1.10 [appellant] heeft PMT schriftelijk gemaand hem een netto pensioenuitkering van € 2.031,17 per maand (door) te betalen, hetgeen PMT heeft geweigerd.
1.11 [appellant] heeft PMT gedagvaard voor de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, PMT te veroordelen (i) aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 6.178,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag de dagvaarding tot het moment van algehele voldoening, (ii) aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een netto pensioenuitkering van € 2.031,17 per maand, vanaf 1 februari 2006 tot het moment dat aan de pensioenovereenkomst rechtsgeldig een einde is gekomen, een en ander met veroordeling van PMT in de proceskosten.
1.12 De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
1.13 In hoger beroep vordert [appellant] bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te vernietigen, PMT te veroordelen aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen (i) een bedrag van € 15.989,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag de dagvaarding tot het moment van algehele voldoening, (ii) een netto pensioenuitkering van € 2.031,17 per maand, vanaf 1 september 2006 tot het moment dat aan de pensioenovereenkomst rechtsgeldig een einde is gekomen, een en ander met veroordeling van PMT in de proceskosten in beide instanties.
2.1 De eerste grief luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het op de weg van [appellant] lag navraag te doen naar het enorme verschil tussen het bedrag in de brief van 4 juli 2003 en het bedrag in het herschikformulier van september 2003. De tweede grief luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat PMT naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gehouden aan de aan haar zijde gemaakte in het oog springende vergissing. De derde grief luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende is gebleken van een uitdrukkelijke, individuele respectievelijk afwijkende overeenkomst. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2 [appellant] stelt zich op het standpunt dat het herschikformulier een aanbod inhield, welk aanbod door hem is aanvaard door zijn ondertekening voor akkoord van het herschikformulier. Aldus is er tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen, die inhoudt dat [appellant] recht heeft op een netto pensioenuitkering van € 2.031,17 per maand. De overeenkomst is twee jaar lang door PMT nagekomen. PMT was niet bevoegd deze overeenkomst te wijzigen. [appellant] is een leek op het gebied van pensioenberekeningen en hij mocht er daarom op vertrouwen dat de opgave van het herschikformulier juist was. [appellant] was ook niet in staat na te gaan of de in het herschikformulier genoemde bedragen juist waren. Bij het herschikformulier was geen berekening gevoegd. De brief van 4 juli 2003 gaf aan dat er bij de in die brief vermelde (lagere) opgave nog geen rekening was gehouden met de backservice en het herschikken. In de brief van 2 september 2003 stond dat de in het formulier genoemde bedragen nog geactualiseerd dienden te worden. PMT kwam zelf pas twee jaar later achter de gemaakte fout. Er is geen reden om PMT niet te houden aan de gemaakte fout. [appellant] heeft zijn lasten en overige uitgaven afgestemd op zijn inkomen, onder meer bestaande uit de gevorderde uitkering. Het is niet redelijk en billijk indien [appellant] van de ene op de andere dag met een fors inkomensverlies wordt geconfronteerd. PMT heeft zich daar niet om bekommerd. De breedste schouders, die van PMT, dienen de last van de gemaakte fout te dragen. Aldus [appellant].
2.3 Het hof overweegt als volgt.
2.4 Door [appellant] is niet, athans onvoldoende betwist (i) dat de inhoud en de uitvoering van de pensioenregeling wordt geregeerd door het bepaalde in het pensioenreglement, (ii) dat het pensioenreglement voorziet in de mogelijkheid van herschikking van het reglementair opgebouwde pensioen, (iii) dat de brief van Mn Services van 2 september 2003 aan die reglementaire mogelijkheid uitvoering gaf door het formuleren van een herschikvoorstel, welk voorstel kon worden geaccepteerd door ondertekening van het herschikformulier. Binnen deze context dient te worden beoordeeld of [appellant] recht heeft op de pensioenuitkering genoemd op het herschikformulier. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om te oordelen dat er sprake was van een op zichzelf, buiten deze context staande overeenkomst, die [appellant] aanspraak geeft op de pensioenuitkering genoemd op het herschikformulier.
2.5 Door [appellant] is niet betwist dat het herschikformulier niet zijn reglementaire aanspraken op ouderdomspensioen na herschikking weergaf, en evenmin dat die reglementaire aanspraken wel juist zijn weergegeven in de brief van 10 oktober 2005 van Mn Services. Uit het voorbehoud, zoals dat hiervoor in rechtsoverweging 1.4 is geciteerd, volgt dat [appellant] geen rechten aan de bedragen in het herschikformulier kan ontlenen indien hij "mede gezien het pensioenreglement, had kunnen weten dat die niet juist waren". Daarnaast is daarbij bepaald dat [appellant] als deelnemer aan het pensioenreglement "uitsluitend rechten [kan] ontlenen aan de bepalingen van het pensioenreglement". Uit artikel 1.5.5 b. van het pensioenreglement volgt dat [appellant] de reglementaire plicht heeft PMT te informeren over de voor hem kenbare (vermoedelijke) onjuistheid of onvolledigheid van de opgave in het formulier. Deze verplichting en de consequentie van het niet voldoen daaraan worden door [appellant] niet gemotiveerd betwist.
2.6 De vraag is dus of [appellant] had kunnen weten dat de opgave van pensioenbedragen in het herschikformulier onjuist, dat wil zeggen te hoog was. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. De opgave van het ouderdomspensioen op het herschikformulier was gezien de reglementaire aanspraken van [appellant] - afgerond - 200 procent te hoog, en is gedaan 6 maanden voor de pensioendatum. [appellant] had op 4 juli 2003, twee maanden voor de opgave van 2 september 2003, een opgave van zijn aanspraken ontvangen die - wat betreft het ouderdomspensioen - nog geen derde bedroeg van de onjuiste, te hoge opgave. Naar het oordeel van het hof was het verschil tussen deze twee kort op elkaar volgende opgaven kort voor de pensioendatum - ook voor een leek, dus ook voor [appellant] - zo in het oog springend dat zonder nadere uitleg van [appellant], die ontbreekt, niet aanvaard kan worden dat hem dit enorme verschil is ontgaan. Voor dat laatste is ook niet vereist dat [appellant] in staat zou (moeten) zijn zelfstandig of door een actuaris de pensioenopgaven te herberekenen en controleren, zoals door [appellant] aangevoerd. Dat betekent dat van [appellant] gevergd kon worden het verschil bij PMT aan de orde te stellen. Het hof acht daarbij mede van belang dat, wat PMT onbetwist heeft gesteld, [appellant] als voormalig directeur een behoorlijk opleidingsniveau heeft. Dat in de brief van 4 juli 2003 is opgemerkt dat er bij de daarin genoemde aanzienlijk (lagere) opgave nog geen rekening is gehouden met eventuele backservice en herschikking werpt geen ander licht op de zaak, nu onvoldoende is onderbouwd dat die opmerkingen voor [appellant] reden vormden om niet aan de opgave in het herschikformulier te hoeven twijfelen. Daar komt bij dat de financiële consequenties van herschikking naar het oordeel van het hof begrijpelijk zijn uiteengezet in de brief van 4 juli 2003, zoals in rechtsoverweging 1.3 geciteerd, en op basis van die uiteenzetting het enorme verschil tussen de opgaven niet kan worden verklaard. Dat in de brief van 2 september 2003 is vermeld dat de in het herschikformulier genoemde bedragen nog geactualiseerd moesten worden, werpt evenmin een ander licht op de zaak. [appellant] heeft nog onbetwist gesteld dat elke opgave die hij van PMT ontving een ander bedrag vermeldde, maar gesteld nog gebleken is dat het daarbij om vergelijkbaar grote verschillen ging. Voorzover [appellant] heeft beoogd te stellen dat die eerdere opgaven bij hem de verwachting hebben gewekt dat de opgave in het herschikformulier juist was, is die stelling onvoldoende onderbouwd.
2.7 De conclusie is daarom dat [appellant] wist, althans had moeten weten, dat de opgave van pensioenbedragen in het herschikformulier onjuist, dat wil zeggen te hoog was, zodat hij aan die opgave geen rechten kon ontlenen en zijn aanspraken uitsluitend worden bepaald door het pensioenreglement. PMT heeft onbetwist gesteld dat de reglementaire aanspraken van [appellant] resulteren in de toegekende netto pensioenuitkering van
€ 720,03 per maand.
2.8 De vraag is dan of het “niet redelijk en billijk” is dat de foute opgave voor rekening van [appellant] blijft. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. In de eerste plaats leest het hof in het in de toelichting op grief 2 gestelde “niet redelijk en billijk”geen beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Artikel 6:248 lid 2 BW vergt dat de toepassing van een tussen partijen geldende regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet zijn, om aan die regel te derogeren. [appellant] beroept zich op een wezenlijk andere maatstaf, namelijk “niet redelijk en billijk”. Voor ambtshalve toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ziet het hof geen aanleiding. De gemaakte fout in de opgave van het herschikformulier was, als gezegd, kenbaar voor [appellant], althans had zulks moeten zijn. Voorts is gesteld noch gebleken dat [appellant] schade heeft geleden door de correctie van de pensioenuitkering in vergelijking met de situatie dat hij vanaf 1 maart 2004 direct de juiste, lagere uitkering zou hebben genoten. Dat [appellant] schade heeft geleden omdat hij van de ene op de andere dag met een fors inkomensverlies werd geconfronteerd is in het geheel niet onderbouwd. Het hof acht voorts van belang dat PMT afstand heeft gedaan van haar recht om het aan [appellant] teveel betaalde, een bedrag van ruim € 30.000,--, terug te vorderen.
2.9 Het voorgaande betekent dat de grieven falen, dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep zal worden veroordeeld.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 8 juni 2006 van de rechtbank
‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van PMT tot op heden begroot op € 248,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, J.W. van Rijkom en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2008 in aanwezigheid van de griffier.