ECLI:NL:GHSGR:2008:BH2638

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003799-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.A. Stoker-Klein
  • G.J.W. van Oven
  • R.H.J. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de invoer van heroïne in Nederland met als doel doorlevering aan een Engelse afnemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van heroïne in Nederland. De verdachte is geboren in 1967 en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waarbij de verdachte onder andere betrokken was bij telefoongesprekken over de organisatie van de invoer van heroïne vanuit Turkije naar Nederland, met als doel doorlevering aan een Engelse afnemer. Het hof heeft vastgesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en subsidiair en onder 3 primair tenlastegelegde feiten, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft ontkend deel te hebben genomen aan de telefoongesprekken, maar het hof heeft op basis van de bewijsmiddelen geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de voorbereidingen voor de heroïne-invoer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de internationale drugshandel.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003799-07
Parketnummer: 10-750530-06
Datum uitspraak: 16 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 10 juli 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaatsnaam] op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 20 juni 2008, 27 juni 2008, 25 november 2008 en 2 december 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de aanpassing omschrijving tenlastelegging en de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 primair en subsidiair en onder 3 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
6. Feiten en omstandigheden
Het hof acht bewezen het onder 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde als hierna te noemen.
Ten aanzien van feit 2
In november 2005 vinden verschillende telefoongesprekken plaats tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte en een aantal andere personen, kennelijk over de levering van een partij heroïne aan [medeverdachte 2].
Op 18 november 2005 te 21.59 uur zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] "ik heb gesproken met mijn vriend, hij heeft alles geteld dus dat ding is op zijn plaats, het geld is nu in mijn stad". [Medeverdachte 2] komt morgen zelf naar Rotterdam en hij zal [medeverdachte 1] ontmoeten in het café, de plaats waar ze gingen. [Medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 1]: "je vriend van Istanbul, de geldpersoon, zal zelf het geld zien en dan zal hij je bellen en tegen je zeggen dat hij het geld heeft gezien, dan weet jij van je eigen persoon dat het geld daar is, en dan doen we de deal, nadat je klaar bent. Op zondag wanneer wij de transactie doen, zal je vriend daar zijn".1
Op 19 november 2005 te 13.49 uur spreekt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] af in het restaurant in Amsterdam waar zij de laatste keer shoarma hebben gegeten. [Medeverdachte 2] zal daar omstreeks half tien zijn en vraagt [medeverdachte 1] of hij die geldpersoon heeft geregeld om hier morgen te zijn. Wanneer [medeverdachte 2] komt, heeft hij een volledige ontmoeting met [medeverdachte 1] en dan legt hij hem alles uit.2
Diezelfde dag om 22.22 uur spreekt [medeverdachte 1] met [bijnaam verdachte] (hof: de verdachte) op nummer [telefoonnummer]. [Medeverdachte 1] zegt dat 'hij' naar Rotterdam wil gaan; [medeverdachte 1] heeft "hem voor niets laten komen". [Medeverdachte 1] zegt tegen [bijnaam verdachte] "als jij aan deze kant iemand kent dan moet je opnieuw bellen of weer naar het vaderland bellen; wij moeten een uitweg zien te vinden". [Bijnaam verdachte] zegt dat zij niets in handen hebben om te geven.3
Op 19 november 2005 wordt gezien dat [medeverdachte 2] om 21.16 uur uit de uitgang van aankomsthal 4 van de luchthaven Schiphol komt.4 [Medeverdachte 1] ontvangt om 21.42 uur een sms-bericht van [medeverdachte 2], inhoudende dat ze elkaar zien over 10 minuten buiten het café.5
Om 21.59 uur vindt een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], op het Damrak in Amsterdam. Zij omhelzen elkaar en lopen samen naar parkeergarage "De Kolk", waarna zij samen in een auto de garage verlaten.6
Dezelfde dag om 22.54 uur zegt [medeverdachte 1] tegen zijn broer [medeverdachte 3] dat hij zit met een spoedgeval, de vriend van het eiland is gekomen. [Medeverdachte 1] zegt "20 stuks van dinges die ik vandaag bij jou achter liet, maar aangezien die van ons niet goed is, kunnen wij die niet dinges doen". [Medeverdachte 3] zegt dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] moet bellen, maar het is wel een beetje duur, 1.3 of zo. [Medeverdachte 1] zegt "we moeten er wel mee akkoord gaan, anders komt onze vriendschap ten einde". [Medeverdachte 3] denkt dat het 1,2 of 1,25 moet zijn.7
Om 22.59 uur belt [medeverdachte 3] met hun beider broer [medeverdachte 4] en zegt dat de vriend van [medeverdachte 1] uit Engeland is gekomen. [Medeverdachte 4] moet even met de jongen praten die naar hun winkel kwam, [medeverdachte 6]. [Medeverdachte 1] vraagt iets van 20 lira.8
Om 23.08 uur vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4]: "heb jij vrienden, je weet dat ik een vriend heb op het eiland, het is voor morgen, hoe laat kunnen wij jou dingessen". [Medeverdachte 4] moet alvast met de andere kant een afspraak voor morgenmiddag maken, om één uur. [Medeverdachte 4] zal de vriend na één uur zien en [medeverdachte 1] maakt dan ook een afspraak voor 13.00 uur.9
Op 20 november 2005 te 12.14 uur belt [medeverdachte 1] met [bijnaam verdachte] op nummer [telefoonnummer] en zegt: "hij heeft met zijn vriend gesproken, hij zei, als het maandag 100 % is, dan is het goed en anders ga ik vandaag weg... en details bespreken wij later wel. Hij zegt dus als maandag 100 % zeker is dan wil hij wel wachten".10
Om 12.28 uur ontvangt [medeverdachte 2] een sms-bericht van nummer [telefoonnummer], inhoudende "moet op zijn laatst om 12.30 weten. Maandag is geen optie, zoniet ga het afblazen".11
Om 13.16 uur praten [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] op nummer [telefoonnummer], over waar ze zullen afspreken. [Medeverdachte 1] stelt voor naar [bijnaam verdachte] toe te komen. [Bijnaam verdachte] zegt dat ze naar een Chinese cafetaria kunnen komen, daar zal hij op hun wachten.12
[Medeverdachte 2] ontvangt om 13.27 uur wederom een sms-bericht van nummer [telefoonnummer], inhoudende "we hebben niet veel tijd gehad...kost me m'n kop".13
Op 20 november 2005 om 14.17 uur wordt gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen uit een auto stappen in Utrecht en dat zij naar Chinees restaurant Shi aan de Theemsdreef lopen. In de deuropening van Shi staat de verdachte. [Medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte schudden elkaar de hand en gaan naar binnen. Korte tijd later, om 14.32 uur, komen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], de verdachte en een onbekende man (hierna: NN1) naar buiten. Er worden handen geschud en de verdachte gaat weer naar binnen.
NN1, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stappen in een auto, een BMW, en rijden weg. Op de Berezinadreef te Utrecht wordt de kofferbak geopend en vervolgens gaan NN1, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] portiek 2-58 aan de Jeanne d'Arcdreef te Utrecht binnen.
Na terugkomst, om 14.45 uur, rijden ze met z'n drieën naar restaurant Shi en de verdachte komt weer naar buiten en loopt naar de BMW. Aan de achterzijde van de auto praten de verdachte, NN1, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de kofferbak wordt geopend en weer gesloten. Vervolgens rijden de voornoemde vier personen om 14.59 uur in twee auto's naar Turks restaurant Ömür, aan de Gangesdreef 120 te Utrecht en zij gaan het restaurant binnen. Om 15.41 uur nemen NN1, de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor het restaurant afscheid en schudden elkaar de hand. Om 15.45 uur rijden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen naar Schiphol, waar [medeverdachte 2] bij de vertrekhal wordt afgezet.14
Tijdens de observatie op 20 november 2005 vindt een telefoongesprek plaats om 14.41 uur tussen [medeverdachte 2] en een onbekende persoon (hierna: NN) met een Engels nummer. De NN-man zegt dat zijn jongens nu op hun plaats zijn en dat zonde zou zijn om nu terug te komen. [Medeverdachte 2] zegt "praat met ze, want binnen een paar dagen kunnen we het doen" en "onze man van het geld is nog niet eens op zijn plaats". Daarop zegt NN dat ze het gaan afblazen.15
Uit het antwoord op het Engelse rechtshulpverzoek d.d. 24 mei 2006, blijkt dat [medeverdachte 2] al acht jaar drugsdeals doet met mister S, een Turkse man in Amsterdam en dat hij via zijn contactpersonen aan heroïne kan komen tegen heel lage prijzen en van verschillende zuiverheid en dat [medeverdachte 2]'s contactpersonen een uitgebreid netwerk door heel Europa hebben en de mogelijkheid om iedere vier à vijf weken 20-25 kilo te leveren. Voorts blijkt uit de laboratoriumuitslagen dat de inbeslaggenomen middelen heroïne betreffen.16
Uit de verslagen van de hiervoor genoemde tapgesprekken en van de observatie op 20 november 2005 maakt het hof het volgende op: er is sprake van een voorgenomen transactie met betrekking tot een partij heroïne die vanuit Nederland naar Engeland zal worden uitgevoerd. Daarbij spelen (tenminste) drie personen een rol: [medeverdachte 2], de in Engeland wonende koper, [medeverdachte 1] en de verdachte als leveranciers.
Op 20 november 2005 vindt een ontmoeting plaats van deze drie personen in het Chinese restaurant "Shi" in Utrecht. De afspraak daartoe is kort daarvoor telefonisch door [medeverdachte 1] met de verdachte gemaakt via een telefoonnummer dat in [medeverdachte 1]'s mobiele adresboek nummer [telefoonnummer] staat.17 [Medeverdachte 2] is daartoe op 19 november uit Engeland gekomen.
Uit een gesprek op 19 november 's avonds om 22.22 uur tussen [medeverdachte 1] en de verdachte via ditzelfde telefoonnummer blijkt dat [medeverdachte 1] en de verdachte moeite hebben om de partij daadwerkelijk te leveren. Uiteindelijk is [medeverdachte 2] teruggegaan naar Engeland zonder dat de leverantie heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 3
Omstreeks februari 2006 vinden verschillende telefoongesprekken plaats tussen de verdachte en
[medeverdachte 1], kennelijk over de organisatie van de invoer van heroïne vanuit Turkije in Nederland.
Op 24 februari 2006 belt de verdachte (hof: een Turks telefoonnummer, feit van algemene bekendheid) met [medeverdachte 1] en zegt dat hij met 'hem' tot een overeenstemming is gekomen, maar dat de verdachte het na dit punt verder moet organiseren. De verdachte heeft samen met een ander een winkel gezien, waarvoor
20 duizend lira geïnvesteerd moest worden. Volgens de verdachte moest er minimaal 30 duizend geïnvesteerd worden, onder andere voor de decoratie. De verdachte zegt "op maandag ga ik hem zien en indien hij niet akkoord gaat, dan ik kom ik bij jou terug en dan ga jij, de vrienden roepen van het (vader)land en wij komen dan bij elkaar en we gaan kijken hoe wij zelf de organisatie van de winkel gaan doen". [Medeverdachte 1] wil, als het mogelijk is, samen met een vriend voor 1 à 2 dagen daarheen gaan en de winkel met hun eigen ogen zien. [Medeverdachte 1] heeft hoop, van de vriend van de andere kant. Zodra [medeverdachte 1] zegt "het is oké", dan zegt de verdachte hier vandaan ook "oké".18
[Medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] (hof: roepnaam medeverdachte 7) spreken elkaar op 27 februari 2006 te 13.39 uur; [medeverdachte 7] moet een ticket zien te regelen.19
Dezelfde dag om 16.12 uur zegt [medeverdachte 1] tegen de verdachte dat hij nu aan de overkant is en dat hij vijf minuten geleden met 'onze vriend' heeft gesproken. [Medeverdachte 1] kondigt aan dat hij morgen (het hof begrijpt: 28 februari 2006) samen met een vriend naar Istanbul komt. [Medeverdachte 1] moet zijn aankomsttijd doorgeven, zodat "zij" hem kunnen ophalen. [Medeverdachte 1] belt morgen met de verdachte of met [medeverdachte 8]. De verdachte zegt dat hij morgen pas om vijf uur in Istanbul is.20
Op 28 februari 2006 reist [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 7] naar Istanbul; ze vertrekken om 17.30 uur vanaf Dusseldorf.21
Op 4 maart 2006 zegt [medeverdachte 1] tegen de verdachte dat er een verandering is, "hij heeft zich teruggetrokken, hij aarzelt en waarschijnlijk komt het door [medeverdachte 8]. Er is geen sprake van een annulering, zij hebben de verantwoordelijkheid op zich genomen".22
Op 14 maart 2006 omstreeks 22.10 uur op Schiphol, na aankomst van de vlucht TK1957 vanuit Ankara (Turkije), worden bij een controle [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] aangehouden. Vervolgens wordt in de bodemplaat van een sporttas een bruine stof gevonden, die qua kleur en samenstelling lijkt op heroïne. In de rolkoffer bevinden zich 4 pakketten met eenzelfde bruine stof. Beide bagagestukken staan op naam van [medeverdachte 10]. Na een heroïnetest blijkt deze positief.23 In genoemde bagage wordt in totaal ongeveer 6.402,60 gram heroïne aangetroffen. Vervolgens worden monsters genomen die naar het NFI worden gestuurd.24 Onderzoek door het NFI wijst uit dat genoemde monsters heroïne bevatten.25
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 15 maart 2006 verklaard dat hij ongeveer 10 dagen geleden (het hof begrijpt: omstreeks eind februari 2006) in Istanbul is geweest samen met [medeverdachte 7].26
Voorts heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij de verdachte kent als [bijnaam verdachte], een zakenman die handelt in sokken en woont in Istanbul. Zijn bedrijf is gevestigd in Aksaray. Het telefoonnummer van [bijnaam verdachte] staat in het telefoonboek van zijn mobiele telefoon onder de naam [bijnaam verdachte]; zijn achternaam is [achternaam verdachte]. Geconfronteerd met een tapgesprek van 27 februari 2006, waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij morgen (hof: 28 februari 2006) naar Istanbul komt, zegt hij dat hij [bijnaam verdachte] heeft ontmoet de dag nadat hij was geland.27
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de persoon is afgebeeld op de foto op p. 153 van het Engeland-dossier.28 Het hof heeft ter zitting van 25 november 2008 waargenomen dat dit dezelfde foto betreft als foto nummer 9 van de fotomap in het Hamburg-onderzoek.29
De verdachte heeft bij de rechtbank verklaard dat hij de medeverdachte [medeverdachte 1] sinds 9 jaar kent via het Turkse koffiehuis Tulp in Rotterdam. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij [bijnaam verdachte] wordt genoemd en dat het zijn stem is in de telefoongesprekken.30
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de medeverdachte [medeverdachte 1] kent van vóór 2 mei 2005 en dat hij, na zijn aanhouding door de politie, telefoongesprekken heeft gehoord bij de politie en dat hij daarover bij de rechtbank heeft verklaard dat de stemmen wel leken op zijn stem.31
[Medeverdachte 7] heeft verklaard dat - ongeveer een maand voordat hij samen met [medeverdachte 1] naar Turkije ging - [medeverdachte 1] hem had gevraagd of hij [medeverdachte 7] iemand wist voor het vervoer van drugs; daarop heeft hij [bijnaam medeverdachte 11] (hof: medeverdachte 11) gevraagd en deze regelde [medeverdachte 9]. [Medeverdachte 7] gaf deze naam door aan [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] wilde hem in contact brengen met mensen in Turkije, met wie [medeverdachte 7] boodschappen moest uitwisselen, dat ging over het naar Nederland brengen van heroïne en hij zou daarvoor € 1.500 krijgen.
[Medeverdachte 7] heeft voorts verklaard dat hij in Istanbul was bij de ontmoeting met twee (vermoedelijk) Koerden in de tuin van een koffiehuis en dat het transport door de koeriers een keer is uitgesteld.32
Uit voornoemde bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - acht het hof bewezen dat de verdachte in na te noemen periode een transport van Turkije naar Nederland heeft voorbereid.
7. Verweren verdediging
Ter zitting in hoger beroep van 2 december 2008 heeft de verdachte ontkend te hebben deelgenomen aan de aan hem toegeschreven telefoongesprekken. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat in het dossier sprake is van meerdere personen aangeduid/genaamd [bijnaam verdachte], zodat niet vast staat dat dit de verdachte betreft. Daarnaast is door de verdediging bepleit, op grond van overgelegde jurisprudentie (LJN BB4476 en NB Straf 2003/311) dat een tolk of een verbalisant ten aanzien van telefoongesprekken geen betrouwbare uitspraken
over stemherkenning kan doen. Om redenen als voornoemd dient de verdachte dan ook van het onder 2 en 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof kunnen de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - niet anders dan tot de conclusie leiden dat de verdachte - zijnde [bijnaam verdachte] - heeft deelgenomen aan deze telefoongesprekken. De verweren worden daarom verworpen.
Bovendien heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het plegen van het Opiumwetdelict en op het medeplegen daarvan, zodat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, en derhalve vrijspraak dient te volgen.
Het hof is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen genoegzaam is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met onder meer de medeverdachte [medeverdachte 1] (feiten 2 en 3), welke samenwerking gericht was op het plegen van een Opiumwetdelict, zodat het verweer geen doel treft.
Tot slot is door de verdediging aangevoerd dat, nu twee partijen heroïne onderschept waren in Duitsland en Turkije en deze kennelijk bestemd waren voor Engeland, er onvoldoende bewijs is dat deze partijen eerst in Nederland zouden worden ingevoerd, zodat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het feit dat [medeverdachte 2] op 19 november 2005 uit Engeland naar Nederland is gekomen en op die datum op het Damrak in Amsterdam een ontmoeting heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte 1] en dat hij op 20 november 2005 in restaurant Shi een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 1], de verdachte en een onbekende persoon, leidt het hof af dat de drugs vanuit Turkije via Nederland naar Engeland moesten worden gebracht. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
8. Verzoek stemherkenning door NFI
Ter zitting van 2 december 2008 heeft de advocaat-generaal - in reactie op een verweer van de verdediging - het hof subsidiair verzocht een stemherkenning door het NFI naar de verdachte te laten verrichten.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de advocaat-generaal daarom pas bij repliek en derhalve niet tijdig, heeft verzocht.
9. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
10. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bovengenoemde bewijsoverwegingen zijn vervat, op grond van de daarbij in de voetnoten als bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal.
11. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van het misdrijf om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn, en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van het misdrijf om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden.
12. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
13. Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van heroïne in Nederland; ten aanzien van feit 2 met als doel doorlevering aan een Engelse afnemer.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft geopereerd in een dergelijke internationale organisatie, die zich bezig hield met de voorbereiding van invoer van heroïne. De internationale handel in heroïne vormt een ernstige inbreuk op de nationale en internationale rechtsorde. De verdachte heeft aldus een aandeel geleverd in de verspreiding van verdovende middelen. Daarbij heeft hij zich slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de aanzienlijke risico's voor de volksgezondheid en de ernstige schade voor de samenleving die uit de handel in en het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een rapport d.d. 27 mei 2008 van P.R. Lageveen.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof er rekening mee gehouden, dat hij blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 november 2008 in Nederland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud), 10 (oud), 10a (oud) 13 (oud), van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair en subsidiair en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en
3 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt voorts, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest en ingevolge een Nederlands uitleveringsverzoek in het buitenland in detentie doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. G.J.W. van Oven en mr. R.H.J. de Vries, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2008.
1 Proces-verbaal d.d. 19 november 2005, p. 143-145 Leicester.
2 Proces-verbaal d.d. 20 november 2005, p. 150-151 Leicester.
3 Proces-verbaal d.d. 20 november 2005, p. 166 Leicester.
4 Proces-verbaal van observeren d.d. 19 november 2005, p. 157-159 Leicester en proces-verbaal identificatie [medeverdachte 2], p. 162-164 Leicester.
5 Proces-verbaal d.d. 20 november 2005, p. 161 Leicester.
6 Proces-verbaal van observeren d.d. 19 november 2005, p. 157-159 Leicester.
7 Proces-verbaal d.d. 20 november 2005, op. 169-170 Leicester.
8 Proces-verbaal d.d. 20 november 2005, p. 171 Leicester.
9 Proces-verbaal d.d. 20 november 2005, p. 173 Leicester.
10 Proces-verbaal d.d. 21 november 2005, p. 177 Leicester.
11 Proces-verbaal d.d. 21 november 2005, p. 179 Leicester.
12 Proces-verbaal d.d. 21 november 2005, p. 182 Leicester.
13 Proces-verbaal d.d. 21 november 2005, p. 188 Leicester.
14 Proces-verbaal d.d. 20 november 2005, p. 183-187 Leicester.
15 Proces-verbaal d.d. 21 november 2005, p. 193-194 Leicester.
16 Proces-verbaal d.d. 12 juni 2006, met de daarbij behorende bijlagen, p. 381-392 Engeland.
17 Proces-verbaal d.d. 15 augustus 2006, p. 38 Engeland.
18 Proces-verbaal d.d. 25 februari 2006, p. 47-48 Schiphol.
19 Proces-verbaal d.d. 28 februari 2006, p. 49 Schiphol.
20 Proces-verbaal d.d. 28 februari 2006, p. 50-51 Schiphol.
21 Proces-verbaal d.d. 1 maart 2006, p. 52 Schiphol.
22 Proces-verbaal d.d. 5 maart 2006, p. 65-66 Schiphol.
23 Proces-verbaal d.d. 15 maart 2006 van de Koninklijke Marechaussee nr. PL278C/06-018364 Schiphol.
24 Proces-verbaal d.d. 21 maart 2006, p. 258-264 Schiphol.
25 Proces-verbaal d.d. 30 mei 2006, nummer 0605301212.amb, met als bijlage het deskundigenrapport van het NFI d.d. 15 mei 2006, p. 346-347 Schiphol.
26 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 maart 2006, p. 285 Schiphol.
27 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 maart 2007, p. 317- 318 Schiphol.
28 Proces-verbaal d.d. 2 mei 2005, p. 149-154 Engeland.
29 Proces-verbaal van hetgeen ter zitting van 25 november 2008 is voorgevallen.
30 Proces-verbaal ter zitting van de rechtbank te Rotterdam d.d.
26 juni 2007, p. 2.
31 Proces-verbaal van hetgeen ter zitting van 25 november 2008 is voorgevallen en proces-verbaal d.d. 13 juli 2006, p. 502 algemeen proces-verbaal.
32 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 maart 2006, p. 328-332 Schiphol.