Rolnummer: 22-002328-08
Parketnummer: 11-800045-07
Datum uitspraak: 12 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van
18 april 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
adres: [adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 november 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van
EUR 700,--, subsidiair veertien dagen hechtenis, waarbij is bepaald dat de verdachte het bedrag van de geldboete in veertien maandelijkse termijnen van EUR 50,-- mag voldoen. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman heeft aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat uit het deskundigenrapport d.d. 11 juni 2007 van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het rapport) volgt dat de in het bloed van de verdachte gevonden concentratie van 0,003 mg/l THC te laag is om de conclusie te kunnen trekken dat zijn rijvaardigheid door het gebruik van cannabis negatief is beïnvloed. Immers wordt bij de toelichting in het rapport vermeld - zakelijk weergegeven - dat bij een concentratie van THC in het bloed groter dan 0,003 à 0,005 mg/l de rijvaardigheid van de bloedgever zodanig is afgenomen, dat het risico om verantwoordelijk te zijn voor een ongeluk significant is toegenomen. Daarom dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman leidt het hof uit de genoemde passage, bezien in samenhang met hetgeen overigens in bedoelde toelichting is vermeld, niet af dat de verdachte niet onder een zodanige invloed van cannabinoïden verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Daarbij overweegt het hof dat voor veroordeling op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 niet is vereist dat sprake is van een (significant) toegenomen kans op een ongeluk. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2007 te Gorinchem als bestuurder van een voertuig (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoïden, waarvan hij redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van EUR 700,--, subsidiair veertien dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Waar het de persoon van de verdachte betreft heeft de raadsman - onder overlegging van stukken, waaronder een uitspraak van een Belgische rechtbank d.d. 10 januari 2007 waarbij is bepaald dat de verdachte in een psychiatrische kliniek diende te worden opgenomen, alsmede een BOPZ-beschikking van de rechtbank Dordrecht d.d. 27 september 2007 waarin onder meer wordt vermeld dat de verdachte psychotische en andere stoornissen heeft - aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde 'psychotisch' was. Hij moet volgens de raadsman als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, hetgeen in de straf tot uitdrukking zou moeten komen.
Het hof zal de raadsman daarin volgen, aangezien op grond van de overgelegde stukken niet valt uit te sluiten dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde metterdaad een psychose heeft gehad, mede gelet op de omstandigheid dat hij - blijkens het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 25 juni 2007 - met zijn auto in een plantsoen stond, zonder precies te weten hoe hij daar was terechtgekomen.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte in plaats van een geldboete een werkstraf van 40 uren op te leggen. Het hof ziet evenwel - met name ook juist vanwege hetgeen hiervoor is overwogen - geen aanleiding een andere hoofdstraf op te leggen dan in eerste aanleg opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof is van oordeel dat daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, die ter terechtzitting in hoger beroep heeft meegedeeld dat hij een bijstandsuitkering van EUR 850,-- per maand ontvangt. Gelet op de draagkracht zal het hof bepalen dat de verdachte de geldboete in termijnen kan betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23 (oud), 24 (oud), 24a (oud), 24c (oud) en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
EUR 700,00 (zevenhonderd euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat het bedrag van de opgelegde geldboete mag worden voldaan in 7 (zeven) opéénvolgende termijnen van
1 maand van telkens EUR 100,00 (honderd euro).
Ontzegt de verdachte voorts de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. Chr.A. Baardman en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2008.
mr. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.