Rolnummer: 22-003267-08
Parketnummers: 10-800993-05 en 10-821800-05
Datum uitspraak: 28 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van
21 maart 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres: [adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
28 november 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieën in dit arrest zijn gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde is de verdachte bovendien veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 6 mei 2005 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 725 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2. hij op 6 mei 2005 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig, door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de Jacques Dutilhweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten A.J. Peperzak) schade was toegebracht;
3. hij op 20 november 2005 te Rotterdam, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Horvathweg, een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft bovendien gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede - ten aanzien van feit 1 - een ontzegging van de rijbevoegdheid, alle straffen van na te melden duur, een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9 (oud), 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c (oud), 22d, 57 (oud) en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8 (oud), 9 (oud), 176 (oud), 178 en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. Chr.A. Baardman en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2008.
mr. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.