ECLI:NL:GHSGR:2008:BG4972

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.309-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft [appellant] op 20 mei 2008 een verzoekschrift ingediend bij het Gerechtshof 's-Gravenhage met het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verzoek was gericht op het horen van zes (voormalige) ambtenaren en politici, met als doel inzicht te krijgen in de bedoelingen van de Staat der Nederlanden met een brief van 7 november 1980. De Staat heeft dit verzoek bestreden in een verweerschrift. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2008 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het hof overweegt dat het voor de respectering van het belang dat alle relevante feiten vaststaan, niet noodzakelijk is om getuigen in een voorlopig getuigenverhoor te horen. Indien een partij in de hoofdzaak feiten stelt die van belang zijn voor de beslissing, kan in die procedure gelegenheid worden gegeven om die feiten te bewijzen voordat er een eindarrest wordt gewezen. Het hof concludeert dat de hoofdzaak van [appellant] zich in een vergevorderd stadium bevindt, waarbij al stellingen zijn ingenomen en pleidooi is gevraagd. Het pleidooi in de hoofdzaak zal begin 2009 plaatsvinden, waarna het hof in het voorjaar van 2009 arrest zal wijzen.

Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken dat er in de hoofdzaak meerdere vraagpunten zijn die beoordeeld moeten worden. Het verzoek van [appellant] betreft slechts één onderdeel van de zaak, en toewijzing van het verzoek zou leiden tot onnodige herhaling van getuigenverhoren. Gezien deze overwegingen heeft het hof besloten het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor af te wijzen en [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.006.309/01
beschikking van de eerste civiele kamer d.d. 18 november 2008
inzake
[Naam],
wonende te Hamburg (Duitsland),
verzoeker,
hierna te noemen: [appellant],
advocaten: mr. E.A. Breetveld te ’s-Gravenhage (voorheen procureur) en J.S. Pen te Amsterdam,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelend te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. C.M. Bitter te ‘s-Gravenhage.
Het geding
1. Bij op 20 mei 2008 ingekomen verzoekschrift heeft [appellant] het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen en een tijdstip vast te stellen voor het doen horen van een zestal (voormalige) ambtenaren en politici. De Staat heeft dit verzoek bij verweerschrift bestreden. Op 6 oktober 2008 is het verzoek mondeling behandeld, waarbij mr. Pen voornoemd voor [appellant] het woord heeft gevoerd en mr. Bitter voornoemd voor de Staat.
2.1 [appellant] wil de getuigen horen met het doel vast te kunnen stellen welke bedoeling de Staat had met de brief van 7 november 1980 in de periode voorafgaand aan en omstreeks het schrijven daarvan. Deze vaststelling acht hij van belang voor de uitleg van de brief in een thans bij dit hof lopende procedure tussen hem en de Staat (rolnummer (oud) 06/1265, zaaknummer 105.005.477/01). Omdat deze procedure bij de laatste feitelijke instantie loopt, vindt [appellant] het van groot belang dat de feiten, waaronder de bedoeling destijds van de Staat, vast staan voordat eindarrest wordt gewezen. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
2.2 Voor de respectering van het belang dat alle relevante feiten vaststaan voordat in de (hoofd)zaak wordt beslist, is niet nodig dat eventuele getuigen in een voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord. Als een partij in de (hoofd)zaak feiten stelt die van belang (kunnen) zijn voor de beslissing tot toe- of afwijzing van zijn vordering en die feiten zijn betwist, wordt desgewenst in die (hoofd)zaak gelegenheid gegeven om die feiten te bewijzen vóórdat eindarrest zal worden gewezen.
2.3 Mede gelet op het voorgaande, acht het hof toewijzing van het onderhavige verzoek in dit geval in strijd met een goede procesorde, vanwege de volgende punten tezamen en in onderling verband:
-a- De (hoofd)zaak van [appellant] bevindt zich thans in een vergevorderd stadium. De memories zijn genomen en er is pleidooi gevraagd. [appellant] heeft in de (hoofd)zaak al stellingen ingenomen, ook ten aanzien van de feiten waarover hij met dit voorlopig getuigenverhoor opheldering zegt te willen verkrijgen. Het pleidooi in de hoofdzaak zal begin 2009 worden gehouden, zodat het hof in het voorjaar van 2009 arrest zal wijzen. Bij dat arrest kan (indien nodig voor het vaststellen van relevante feiten) een bewijsopdracht worden gegeven, waarna alle door [appellant] genoemde getuigen kunnen worden gehoord. Dit betekent dat deze getuigen niet of nauwelijks eerder zouden worden gehoord in het kader van het onderhavige voorlopig getuigenverhoor dan in het kader van de (hoofd)zaak. Het belang bij de aldus eventueel te behalen (geringe) tijdwinst is te verwaarlozen in het licht van het feit dat de getuigen moeten worden gehoord over bedoelingen uit 1980 (dus van bijna 30 jaar geleden) en gelet op het feit dat de (hoofd)procedure reeds op 8 april 2005 bij de rechtbank is gestart en al meer dan twee jaar bij het hof aanhangig is.
-b- Uit het overgelegde vonnis in de hoofdzaak en de overgelegde stukken van het hoger beroep daarin, blijkt dat in die zaak over meerdere vraagpunten moet worden geoordeeld (genoemd zijn: tenuitvoerlegging, verjaring, opgewekt vertrouwen, rechtsverwerking, eerdere straffen, onmenselijke behandeling). De uitleg van de brief van 7 november 1980 waarvoor het onderhavige voorlopig getuigenverhoor verzocht is, betreft slechts één onderdeel daarvan. Daarom betekent het vaststaan van het ene feit dat [appellant] in dit voorlopig getuigenverhoor wil doen vaststellen (de bedoeling destijds van de brief) niet dat in de (hoofd)zaak geen verdere of andere getuigenverhoren meer nodig zullen zijn. Toewijzing van het onderhavige verzoek kan dus met zich brengen dat de op te roepen getuigen tweemaal moeten worden gehoord, eenmaal in dit voorlopige getuigenverhoor ter zake van de bedoeling die de Staat destijds had en eenmaal in de (hoofd)zaak ter zake van andere betwiste relevante feiten. Dat is dubbel belastend, niet alleen voor de Staat, maar ook voor de getuigen. Gelet op hetgeen onder 2.2 en 2.3 -a- is overwogen dient dat in deze zaak geen wezenlijk belang en is dat dus onnodig.
3. Het voorgaande betekent dat het verzoek zal worden afgewezen en dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
Beslissing
Het hof:
- wijst het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor en het daarvoor vaststellen van een tijdstip af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op nihil aan verschotten en € 1.788,- voor salaris van de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Dulek-Schermers, A.E.A.M. van Waesberghe en J.V.M. Los en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2008 in aanwezigheid van de griffier.