Rolnummer: 22-002887-07
Parketnummer: 09-932378-06
Datum uitspraak: 31 oktober 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
15 mei 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 september 2008 en 17 oktober 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen jeugddetentie en is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 370. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Op 30 november 2005 omstreeks 08.30 uur heeft de [aangeefster], voorafgaand aan de gymles haar mobiele telefoon, een Samsung Ladyphone type E350, in de kleedkamer in haar jaszak gedaan. Na de gymles, omstreeks 09.50 uur kwam zij terug in de kleedkamer en zag dat haar mobiele telefoon uit haar jaszak was weggenomen.1 Verdachte is tijdens deze gymles naar de kleedkamer gegaan.2 Zij heeft gevraagd of haar klasgenootje [getuige A] mee naar de kleedkamer ging. In de kleedkamer vroeg de verdachte [getuige A] voor deur te gaan staan. Vervolgens zag [getuige A] dat de verdachte een telefoon uit een jaszak haalde en zag dat zij een roze Ladyphone in haar handen had. Zij, [getuige A], wist zeker dat die jas niet van de verdachte was. Twee weken later is [getuige A] naar de vertrouwenspersoon van school gegaan, omdat zij zich rot voelde over het incident.3
Op 10 februari 2006 heeft [getuige B] aan de [aangeefster] verteld dat de verdachte haar telefoon had weggenomen.4
[Getuige B] heeft op 30-11-2005 van [aangeefster] vernomen dat haar telefoon, een roze Samsung type Lady, tijdens de gymles was weggenomen. Later die dag is [getuige B] met dezelfde bus (lijn 132) als verdachte naar huis gegaan. [Getuige B] zag dat de verdachte samen met [getuige C] en [getuige D] in de bus ongeveer twee banken achter haar gingen zitten en heeft de verdachte tegen hen horen zeggen dat zij de telefoon uit de tas had gehaald. In het bushokje had [getuige B] gezien dat [getuige D] uit één van zijn broekzakken een zelfde roze telefoon had gehaald als die [aangeefster] kwijt was. [Getuige B] vroeg daarop aan de verdachte of het telefoontje waarover ze het hadden het telefoontje van [aangeefster] was. Verdachte bevestigde dit, maar zei direct erna dat ze haar mond moest houden en dat ze er verder over zou blijven liegen als iemand haar erop aan zou spreken.5 De verdachte heeft verklaard inderdaad met bus 132 naar school te gaan.6
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verklaringen van [getuige A] als onbetrouwbaar aangemerkt dienen te worden, nu het niet uitgesloten is dat [getuige A] de mobiele telefoon zelf heeft gestolen en vanwege wroeging naar de vertrouwenspersoon is toegegaan en aldaar verdachte belast heeft met de diefstal.
Naar het oordeel van het hof is dit verweer op geen enkele manier aannemelijk gemaakt danwel onderbouwd.
Voorts is door de raadsman aangevoerd dat de verklaringen niet consistent zijn nu er enerzijds over wordt gesproken dat de telefoon in een jaszak zat en anderzijds wordt verklaard dat de telefoon uit een tas is gepakt. Het hof overweegt hieromtrent dat uit de verklaringen van de [aangeefster] en van de [getuige A] blijkt dat de verdachte de mobiele telefoon heeft weggenomen uit een jaszak.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bovengenoemde bewijsoverweging zijn vervat, op grond van de daarbij in de voetnoten als bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal en geschriften.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair
14 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een mobiele telefoon. Dit is een feit, dat doorgaans hinder en financiële schade voor het slachtoffer met zich mee kan brengen. Daarnaast is de diefstal gepleegd op school, een omgeving waarin leerlingen elkaar zouden moeten kunnen vertrouwen. Door verdachtes handelwijze is dit vertrouwen beschaamd.
Voorts blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 september 2008 dat de verdachte eenmaal eerder een transactie in de vorm van een taakstraf opgelegd heeft gekregen ter zake van openlijke geweldpleging.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat, hoewel het feit in beginsel een straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd rechtvaardigt, gezien het tijdsverloop een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [X] zich in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [aangeefster] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 380,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 380,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 380,00 ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f(oud), 77a, 77g(oud), 77h(oud), 77m(oud), 77n, 77x(oud), 77y(oud), 77z(oud) en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
te vervangen door jeugddetentie voor de duur van
voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [aangeefster] tot het gevorderde bedrag van
€ 380,00 (driehonderdtachtig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, van een bedrag van
€ 380,00 (driehonderdtachtig euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. G.J.W. van Oven en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 oktober 2008.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Zie het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2006050900-1 (p. 11).
2 Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg (p. 3) en het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2008 (p. 3).
3 Zie het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 september 2006 van de politie Haaglanden met nummer PL1563/2006/3960-19 (p. 20) en hetgeen op de terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2008 naar voren is gekomen.
4 Zie het in noot 1 genoemde proces-verbaal.
5 Zie het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 augustus 2006 van de politie Haaglanden met nummer PL1563/2006/3960-9 (p.15).
6 Zie het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 september 2006 van de politie Haaglanden met nummer PL1563/2006/3960-11 (p. 18) en het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg
(p. 3).