GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.005.737/01
Rolnummer (oud) : 06/1526
Rolnummer rechtbank : 04/1183
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 28 augustus 2008
[Naam],
wonende te 's-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. Ch. M. van Beuningen,
ENECO MIXED HOLDING CONSUMENTEN B.V., zaakdoende onder de naam Eneco Energie,
als rechtsopvolgster van N.V. Eneco,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Eneco,
procureur: mr. M.C. Veltkamp-van Paassen.
Bij exploot van 4 oktober 2006 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 juli 2006, door de rechtbank 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, waaronder één voorwaardelijke grief, tegen de door de rechtbank op 13 juli 2005 en op 4 januari 2006 gewezen tussenvonnissen. Eneco heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Eneco heeft ten behoeve van [appellant] gas en/of elektriciteit geleverd aan de adressen Parkweg 16 en Laan van Clingendael 129 te ’s-Gravenhage. Nadat N.V. Eneco met betrekking tot het adres Parkweg 16 in oktober 2000 een gecorrigeerde afrekening over de periode 20-10-1998/11-10-1999 en een jaarafrekening over de periode 12-10-1999/10 oktober 2000, die voor het gasverbruik waren gebaseerd op schattingen, aan [appellant] heeft doen toekomen, heeft zij rond 16 november 2000 aan [appellant] een correctienota gestuurd, gebaseerd op een op 31 oktober 2000 verrichte opname van de stand van (onder meer) de gasmeter, op grond waarvan [appellant] nog ƒ 37.682,17 zou moeten betalen. [appellant] heeft de correctienota niet (volledig) betaald.
2. Eneco heeft bij de rechtbank gevorderd dat deze [appellant] zal veroordelen aan haar als hoofdsom € 25.403,58 (waarin tevens begrepen een achterstallig bedrag van € 540,65 ter zake van energieleveranties aan het adres Laan van Clingendael 129) te betalen (bij conclusie van repliek gewijzigd in € 19.791,15 plus de maandelijkse termijnbedragen ad € 793,- en overige betalingsverplichtingen na oktober 2004 tot 16 maart 2005), vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 10.512,77 en de proceskosten gecompenseerd.
3. De eerste grief klaagt over de rechtsoverwegingen 2.5, 3.1, 3.2 en 3.3 van het eindvonnis van de rechtbank. De klacht komt erop neer dat de rechtbank niet had mogen uitgaan van de door Eneco bij akte na tussenvonnis overgelegde gegevens en berekeningen, maar had moeten uitgaan van de bij antwoordakte na tussenvonnis door [appellant] opgestelde berekening, hetgeen erin zou hebben geresulteerd dat [appellant] over de in geding zijnde periode niets meer aan Eneco verschuldigd zou zijn. [appellant] verwijst daarbij voor het overige naar bedoelde antwoordakte.
4. Het hof overweegt als volgt. Bij tussenvonnis van 4 januari 2006 heeft de rechtbank Eneco in de gelegenheid gesteld om voor de bepaling van wat [appellant] aan haar verschuldigd is, een opstelling te maken waarin het totale gasverbruik in de periode van augustus 1994 tot 11 oktober 1999 zal worden gemiddeld, op welk gemiddelde volgens de destijds geldende gasprijs het verschuldigde bedrag wordt berekend, welk bedrag voor het betreffende jaar wordt verminderd met de door [appellant] in dat jaar betaalde voorschotten. Eneco diende tevens voor de geleverde elektriciteit een zelfde exercitie uit te voeren. Bij de berekening diende Eneco (onder meer) rekening te houden met het oordeel van de rechtbank dat haar navorderingen betreffende de periode voor 1 november 1995 zijn verjaard. [appellant] heeft daartegen niet gegriefd, zodat het hof deze uitgangspunten voor de berekening eveneens zal hanteren.
5. Eneco heeft vervolgens een uitgewerkte berekening overgelegd van de per jaar door [appellant] verschuldigde bedragen volgens de door de rechtbank vastgestelde methode en over de door de rechtbank vastgestelde periode. Bij de berekening van het nog te vorderen bedrag heeft zij - na aftrek van de volgens haar door [appellant] in elk jaar betaalde voorschotten - de periode vóór 1 november 1995 buiten beschouwing gelaten. De door [appellant] daartegenover gestelde berekening laat de periode van augustus 1994 tot 1 november 1995 in zijn geheel buiten beschouwing. Daarmee is die berekening niet in overeenstemming met de door de rechtbank vastgestelde uitgangpunten. Zij kan daarom niet worden gebruikt om te bepalen of [appellant] aan Eneco nog iets verschuldigd is en, zo ja, wat. [appellant] heeft er nog over geklaagd dat de berekening is gebaseerd op een door Eneco zelf vervaardigde en dus niet te controleren opstelling, maar het feit dat de berekening klaarblijkelijk is gebaseerd op gegevens uit de administratie van Eneco, maakt deze nog niet onjuist of onbetrouwbaar. [appellant] heeft niet onderbouwd dat de gegevens in de administratie van Eneco onjuist zijn. Het hof zal daarom van deze gegevens uitgaan.
6. Ter zake van de in mindering te brengen voorschotten heeft de rechtbank de in genoemde akte van Eneco gehanteerde berekening verworpen en heeft zij die van [appellant] aanvaard. Daartegen heeft [appellant] ook in hoger beroep niets aangevoerd, zodat ook dat deel van de door de rechtbank in haar eindvonnis uitgevoerde herberekening in stand blijft. De slotsom is dat de eerste grief faalt.
7. De tweede grief betreft de compensatie van de proceskosten. Voor zover deze grief voortbouwt op de eerste grief deel zij het lot daarvan. Voor zover de grief erop is gebaseerd dat [appellant] niet in verzuim zou zijn, miskent [appellant] dat hij bij brief van 3 december 2001 in gebreke is gesteld. Niet valt in te zien waarom, toen betaling niet volgde en een regeling uitbleef, Eneco in 2004 redelijkerwijs niet tot dagvaarding kon overgaan. De grief faalt.
8. De derde grief bouwt op de twee eerdere grieven voort en moet het lot daarvan delen.
9. Aangezien de eerste drie grieven falen, dient het hof de vierde grief in zijn beoordeling te betrekken. Deze strekt er uiteindelijk toe dat het hof de vordering van Eneco alsnog afwijst, omdat Eneco heeft nagelaten een beschrijving als bedoeld in art 2:334f, tweede lid, onder d, BW in het geding te brengen. Ter onderbouwing daarvan voert [appellant] aan dat uit de omstandigheid dat Eneco deze beschrijving niet heeft overgelegd, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden geconcludeerd dat daardoor niet wordt aangetoond dat de vorderingen van N.V. Eneco op hem naar Eneco zijn overgegaan.
10. Uit de door Eneco overgelegde akte van splitsing blijkt dat zij op 10 oktober 2001 is afgesplitst van N.V. Eneco en een tweetal andere naamloze vennootschappen. Daarmee is in beginsel aannemelijk geworden dat Eneco de rechtsopvolgster is van N.V. Eneco, waarmee [appellant] heeft gecontracteerd. De in art. 2:334f, tweede lid, onder d, B.W. bedoelde beschrijving strekt er mede toe om waar nodig aan schuldenaren als [appellant] duidelijk te kunnen maken aan wie zij moeten betalen. [appellant] heeft niet gesteld dat dit voor hem onduidelijk was en ook heeft hij niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat hij na de afsplitsing door een ander dan Eneco is aangesproken op betaling van zijn energierekeningen of dat hij nadien enige betaling terzake aan een ander dan Eneco heeft verricht. Hij mist daarom bij het alsnog doen overleggen van bedoelde beschrijving elk rechtens te respecteren belang. Dat wordt niet anders als, zoals [appellant] veronderstelt, bedoelde beschrijving niet aantoont dat de vorderingen van N.V. Eneco op Eneco zijn overgegaan. De grief leidt niet tot resultaat.
11. Nu alle grieven falen zal het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigen. Daarbij past een veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
- bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Eneco tot op deze uitspraak begroot op € 925,- aan verschotten en € 894,- aan salaris voor de procureur,
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A.H. de Wild en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2008 in aanwezigheid van de griffier.