ECLI:NL:GHSGR:2008:BG2044

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200577906
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • S.C.H. Koning
  • J. Kramer
  • E. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en het bezit van haatdragende voorwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. De verdachte, geboren in 1976 in de Bondsrepubliek Duitsland, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, voor poging tot doodslag en het bezit van haatdragende voorwerpen. De feiten betroffen een incident op 20 mei 2006 te Papendrecht, waarbij de verdachte met een bierfles het hoofd van het slachtoffer, aangeduid als [X], heeft geslagen, waardoor deze op de grond viel. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer meermalen geschopt terwijl deze op de grond lag. Daarnaast had de verdachte samen met een ander een aantal T-shirts in bezit met teksten en afbeeldingen die minachting voor de Joodse gemeenschap uitstraalden.

Het hof oordeelde dat de teksten op de T-shirts, zoals "Combat 18" en "Whatever it takes", niet op zichzelf aanzetten tot haat tegen Joden, maar dat de afbeeldingen op de T-shirts, die een joodse man met een pistool in de hand toonden, wel degelijk als aanstootgevend en haatdragend konden worden beschouwd. Het hof sprak de verdachte vrij van het aanzetten tot haat door deze teksten, maar handhaafde de veroordeling voor de poging tot doodslag en het bezit van haatdragende voorwerpen.

De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [X], werd toegewezen tot een bedrag van EUR 3.250,29, en de verdachte werd verplicht dit bedrag te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet voldaan werd aan deze verplichting. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact daarvan op de rechtsorde en de samenleving, en oordeelde dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005779-06
Parketnummer: 11-500398-06
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 5 oktober 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te \ (Bondsrepubliek Duitsland) op
\ 1976,
adres: \.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 25 januari 2008, 24 april 2008 en 16 oktober 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, X, toegewezen tot een bedrag van EUR 3.250,29 en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, X, opgelegd tot een bedrag van
EUR 3.250,29, subsidiair 65 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2008 heeft de raadsman met betrekking tot de teksten “Combat 18” en ‘Whatever it takes” zich op het standpunt gesteld dat er geen zodanige bekendheid is van de daarin vervatte toespeling noch een zodanig verband met het Joodse volk, dat artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht zou zijn overtreden.
Het hof is van oordeel dat de in het 2e gedachtenstreepje onder 2 tenlastegelegde genoemde teksten “Combat 18” en “Whatever it takes”, niet te beschouwen zijn als uitlatingen die op zichzelf bezien aanzetten tot haat tegen of discriminatie van de Joden, wegens hun ras, evenmin in verbinding met het woord “support” op die hemden.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair
“hij op 20 mei 2006 te Papendrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk
X van het leven te beroven, met dat opzet
- met een bierflesje krachtig tegen het hoofd van die [X] heeft geslagen, waardoor die [X] op de grond viel en
- terwijl die [X] op de grond lag meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [X] heeft geschopt of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
Feit 2
“Hij op 13 juni 2006 te Papendrecht, tezamen en in vereniging met een ander, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving voorwerpen, te weten: 43
T-shirts, voorzien van een afbeelding en de tekst “Destroy Zionism”, waarin een uitlating was vervat die, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aanzette tot haat tegen en discriminatie van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (ethnische afstamming) en gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten de Joden, wegens hun ras (ethnische afstamming), ter verspreiding in voorraad heeft gehad”.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer raadsman
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2008 heeft de raadsman aangevoerd dat in de opvatting van zijn cliënt “zionisme” niet gaat over ras, afkomst, nationale of etnische afstamming als bedoeld in artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht, maar is “zionisme” een politieke stroming/overtuiging. Hierom zou het ter verspreiding in bezit hebben van hemden met deze tekst niet strafbaar zijn.
Het hof verwerpt dit verweer:
Zionisme is in de ogen van het hof een politieke stroming. De aangehaalde woorden bestempelen het T-shirt dus niet tot ongeoorloofd.
Het T-shirt wordt evenwel overheerst door twee figuren van staande personen, van wie de ene een jodenhoed en pijpenkrullen langs zijn oren draagt en aldus is uitgebeeld als belijdende jood. De ander draagt die kenmerken niet en houdt een pistool gericht op de man naast hem. Deze figuren in deze opstelling met daarbij onder meer het woord “destroy” bestempelen het T-shirt tot op uitroeiing van joden gericht.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Poging tot doodslag.
Feit 2:
Medeplegen van een voorwerp waarin, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een uitlating is vervat die, aanzet tot haat tegen en discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, ter verspreiding in voorraad hebben, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een bierfles hard op het hoofd van X geslagen waardoor die [X] op de grond viel. Vervolgens heeft de verdachte die [X], terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam geschopt.
De verdachte heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en diens leven ernstig in gevaar gebracht.
Een delict als het onderhavige, gepleegd op de openbare weg, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts heeft de verdachte samen met een ander een hoeveelheid hemden met daarop teksten en afbeeldingen ter verspreiding in bezit gehad. Uit de teksten en afbeeldingen spreekt volstrekte minachting voor de Joodse gemeenschap. Het lijdt geen twijfel dat het zien van dergelijke hemden (vooral) bij die gemeenschap traumatische gevoelens teweeg brengt.
Voorts leidt een feit als het onderhavige doorgaans tot veel maatschappelijke onrust.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering tot schadevergoeding X
In het onderhavige strafproces heeft X zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 3.250,29.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag EUR 3250,29.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag van EUR 3250,29.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot het bedrag van EUR 3250,29.
Namens de verdachte is de vordering bestreden.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks het gevolg is van het ten laste van de verdachte onder
1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, met proceskosten.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer X
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder
1 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 3.250,29 ten behoeve van het slachtoffer X.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f (oud), 45, 47, 57 (oud), 137e en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij X tot het gevorderde bedrag van EUR 3.250,29 (drieduizend tweehonderdvijftig euro en negenentwintig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij X met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, X, van een bedrag van EUR 3.250,29 (drieduizend tweehonderdvijftig euro en negenentwintig cent) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 65 (vijfenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer X komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, dan wel aan het slachtoffer rechtstreeks.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning,
mr. J. Kramer en mr. E. Bos, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2008.
Mr. E. Bos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.