ECLI:NL:GHSGR:2008:BF9947

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200201107
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.A. Stoker-Klein
  • J.W. Klein Wolterink
  • M. Moussault
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het gerechtshof inzake vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 september 2008 uitspraak gedaan over de bevoegdheid om kennis te nemen van een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De veroordeelde was eerder door de rechtbank Dordrecht onvoorwaardelijk veroordeeld tot een ISD-maatregel, die in hoger beroep door het hof voorwaardelijk werd opgelegd. De advocaat-generaal had een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde maatregel, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Tijdens de zitting zijn de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. C.G.Th. van de Weerd, en de advocaat-generaal mr. W.R. Oostenbrink gehoord.

Het hof heeft in zijn overwegingen artikel 509z lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geraadpleegd, dat bepaalt dat de rechtbank die in eerste aanleg de maatregel heeft opgelegd, bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van de vordering. Het hof concludeert dat de wet geen uitsluitsel biedt over de bevoegdheid van het hof om te oordelen over de vordering van het openbaar ministerie, aangezien de ISD-maatregel in hoger beroep voorwaardelijk is opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf, bevoegd is om de vordering van het openbaar ministerie te behandelen.

Uiteindelijk heeft het hof zich niet bevoegd verklaard tot kennisneming van de vordering tot tenuitvoerlegging, en dit is op 30 september 2008 in het openbaar uitgesproken. De beschikking is gewezen door de vicepresident en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer 22-002011-07
Datum uitspraak 30 september 2008
GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE
meervoudige raadkamer
BESCHIKKING
gewezen op de vordering van het openbaar ministerie op grond van artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht in de zaak tegen de veroordeelde, genaamd:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
GBA-adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de
PI Zuid West – De Dordtse Poorten – te Dordrecht.
Procesgang
De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van dit gerechtshof van 28 september 2007 met bovengemeld rolnummer
- voor zover hier van belang - veroordeeld tot de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat
hij zich gedurende een proeftijd van twee jaren zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht.
Namens het openbaar ministerie heeft de advocaat-generaal op 14 december 2007 tijdig een schriftelijke vordering ingediend. Deze houdt in dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel zal gelasten, aangezien de veroordeelde zich niet aan de gestelde bijzondere voorwaarde heeft gehouden.
Het hof heeft deze vordering behandeld op de openbare raadkamerzitting van 30 september 2008. Daar zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. C.G.Th. van de Weerd, advocate te Dordrecht, en de advocaat-generaal
mr. W.R. Oostenbrink.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot de onbevoegdverklaring van het gerechtshof.
De raadsvrouw heeft primair de onbevoegdverklaring van het gerechtshof bepleit, en subsidiair de afwijzing van de vordering.
Bevoegdheid van het gerechtshof
Het hof constateert allereerst dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel door het openbaar ministerie bij het hof is ingediend als een vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht. Ter zitting heeft de advocaat-generaal de vordering alsnog gebaseerd op artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal de vordering opvatten als een vordering ex artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht, zoals reeds blijkt uit het opschrift van deze beschikking.
Met betrekking tot de bevoegdheid om kennis te nemen van een vordering in de zin van artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht, overweegt het hof voorts het navolgende.
Artikel 509z lid 2 van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Tot kennisneming van de vordering [..] is bij uitsluiting bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg de maatregel heeft opgelegd.”
Artikel 509ff lid 1 van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Tegen de beslissing van de rechtbank inzake de toepassing van de artikelen 38r en 38s (hof: van het Wetboek van Strafrecht) kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening en de veroordeelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.”
In de onderhavige zaak is de ISD-maatregel op 29 maart 2007 onvoorwaardelijk opgelegd door de rechtbank Dordrecht. In hoger beroep is de ISD-maatregel door dit hof echter voorwaardelijk opgelegd bij arrest van 28 september 2007.
Nu de maatregel dus eerst in hoger beroep voorwaardelijk is opgelegd, biedt de wet geen uitsluitsel met betrekking tot de bevoegdheid te oordelen over de door het openbaar ministerie ingediende vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 509z, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, aansluiting
dient te worden gezocht bij de artikelen uit hetzelfde wetboek waar de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel is geregeld, artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 509j van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof volgt uit artikel 509z voornoemd dan ook dat de rechtbank die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de ISD-maatregel is opgelegd bevoegd is kennis te nemen van de vordering van het openbaar ministerie.
Beslissing
Het hof:
Verklaart zich niet bevoegd tot kennisneming van deze vordering.
Deze beschikking is op 30 september 2008 gewezen door
mr. B.A. Stoker-Klein, vicepresident,
mrs. J.W. Klein Wolterink en M. Moussault, raadsheren,
in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef,
en in het openbaar uitgesproken.