ECLI:NL:GHSGR:2008:BF7002
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- C.G. Beyer-Lazonder
- J.W. van Rijkom
- R.C. Schlingemann
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag en bedrijfseconomische redenen in arbeidsrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [werknemer] tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg, waarin het ontslag door [werkgever] als kennelijk onredelijk werd afgewezen. [werknemer], die sinds 5 oktober 1998 in dienst was als schilder, werd op 19 juli 2004 ontslagen na een ontslagvergunning die op 26 mei 2004 door de CWI was verleend. De rechtbank oordeelde dat de opgegeven bedrijfseconomische redenen voor het ontslag, waaronder het wegvallen van een grote opdracht en een geringe werkvoorraad, gerechtvaardigd waren. [werknemer] voerde aan dat het ontslag kennelijk onredelijk was, onder andere omdat hij na zes jaar dienstverband een aanzienlijk lager inkomen ontving en vanwege zijn gezondheidsproblemen, waaronder een zonlichtallergie.
Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van kennelijk onredelijk ontslag. Het hof nam de kantonrechtersformule als uitgangspunt voor de schadevergoeding en concludeerde dat de C-factor op 0,5 moest worden vastgesteld. Het hof oordeelde dat [werknemer] recht had op een schadevergoeding van € 7.500,00 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de ontslagdatum. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het ontslag kennelijk onredelijk, waarbij het belang van de werkgever bij de opzegging niet opwoog tegen de gevolgen voor [werknemer]. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.