Rolnummer: 22-005770-07
Parketnummer(s): 09-535445-07 en 09-920485-04 (TUL)
Datum uitspraak: 25 september 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
25 oktober 2007 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te (geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1988,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 september 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde is daarbij gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt behandeling in de Waag en controle op het gebruik van verdovende middelen. Voorts is beslist omtrent de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als nader in het vonnis omschreven en is het openbaar ministerie in haar schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van zes maanden jeugddetentie, aan de verdachte bij vonnis d.d. 2 juni 2005 van de rechtbank 's-Gravenhage voorwaardelijk opgelegd, niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman van de verdachte heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat de verdachte op [slachtoffer] is ingereden toen deze voor het voertuig stond. De zich in het dossier bevindende verklaringen bieden daar onvoldoende uitsluitsel over. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte tegen [slachtoffer] is aangereden op het moment dat deze zich naast het voertuig waarin de verdachte zich bevond stond teneinde de verdachte uit dit voertuig te krijgen. Bij het, vanuit stilstand, oprijden is [slachtoffer] door het voertuig geraakt.
Op zichzelf genomen kan in het algemeen een dergelijke gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de in de tenlastelegging genoemde persoon, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op dit gevolg heeft aanvaard.
De onderhavige gedraging is echter begaan onder zodanige bijzondere omstandigheden dat deze gevolgtrekking in casu niet kan worden gemaakt, te weten:
- het door de verdachte bestuurde voertuig stond stil toen [slachtoffer] zich naar dat voertuig begaf;
- [slachtoffer] heeft zich naar de bestuurderszijde (het hof begrijpt: náást het voertuig) begeven, waar hij van de verdachte heeft gevorderd uit te stappen;
- hij hoorde dat de verdachte gas gaf en zag dat het voertuig begon te rijden;
- niet is komen vast te staan dat de verdachte met hoge snelheid tegen [slachtoffer] is aangereden, dan wel op [slachtoffer] is ingereden.
Naar het oordeel van het hof brengt de handelwijze van verdachte onder bovenstaande omstandigheden geen aanmerkelijke kans met zich dat de in de tenlastelegging genoemde persoon ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het voor het onder 2 primair ten laste gelegde vereiste opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte door zijn handelwijze [slachtoffer] heeft bedreigd, zoals hem onder 2 subsidiair is tenlastegelegd, nu enig opzet daartoe bij de verdachte niet is komen vast te staan.
De verdachte dient derhalve van het onder 2 primair en subsidiair te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte niet het oogmerk had zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen, doch slechts tijdelijk te gebruiken, waardoor er geen sprake is geweest van diefstal, maar enkel van joyriding.
Het hof verwerpt dit verweer.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en hetgeen uit het dossier naar voren komt, heeft de verdachte zich op 18 juni 2007 als volgt gedragen. De verdachte is met zijn auto richting Schiphol vertrokken. Op de rijksweg A4 kwam de verdachte zonder benzine te staan. De verdachte is toen in een politieauto gestapt, die daar in verband met een ongeval stond gestationeerd, en is daarmee gaan rijden. Op 3 juli 2007 heeft hij hierover tegen de politie verklaard dat het zijn bedoeling was om met de politieauto naar Schiphol te rijden om op tijd op een afspraak te zijn.
Dat van “lenen” of joyriding geen sprake is geweest leidt het hof reeds af uit het feit dat uit niets blijkt dat de verdachte enige gedachte heeft gewijd aan hoe de politieauto weer terug te brengen na het –in zijn ogen- tijdelijk gebruik.
Daarentegen zien de hierboven omschreven gedragingen van verdachte, in hun onderlinge samenhang bezien, op de wil van de verdachte om als heer en meester over de auto te beschikken en zich als eigenaar van die auto te gedragen. De beschikkingswil blijkt in het bijzonder uit het wederom gaan rijden met de auto nadat twee politieagenten hem hadden gezegd uit de auto te komen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde dient daarbij te worden gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt behandeling in de Waag en controle op het gebruik van verdovende middelen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een politievoertuig. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, temeer nu het voertuig stond gestationeerd ten behoeve van de verkeersveiligheid bij een verkeersongeval.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2008, is de verdachte al eens veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 511,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Nu de verdachte echter terzake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage van 2 juni 2005 onder parketnummer 09-920485-04 is de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met bevel dat die jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt het deelnemen aan de Equiptraining van de Waag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking op de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de advocaat-generaal van heden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie met betrekking tot de ingediende schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging, nu is gebleken, dat de vordering tot tenuitvoerlegging betrekking heeft op strafbare feiten die door de veroordeelde na afloop van de proeftijd zijn begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te
's-Gravenhage van 2 juni 2005 onder parketnummer 09-920485-04 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten jeugddetentie voor de duur van zes maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. A.H. de Wild en mr. S. van Dissel,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 september 2008.