GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 27 juni 2008
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 26 oktober 2007, nummer AWB 06/6462 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
1. Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest (kantoor Goes), heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 468.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de aanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 juni 2008, gehouden te Den Haag. Daar is namens de Inspecteur mr. [A] verschenen. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen, noch iemand namens hem. Bij brief van 18 juni 2008 heeft belanghebbende meegedeeld dat hij niet op de zitting aanwezig zal zijn. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is geboren op 21 maart 1944 en is ongehuwd. In het onderhavige belastingjaar (2004) heeft hij uitkeringen ontvangen van het SFB en het UWV.
3.2. Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gedaan, die resulteert in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.621 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 468. In aangifterubriek 8 is onder de post ”Inkomsten uit overige werkzaamheden” een bedrag van € 7.754 negatief opgevoerd, zijnde het saldo van opbrengsten van € 0 en kosten en lasten van € 7.754. Het bedrag aan kosten/lasten is als volgt gespecificeerd: € 2.400, zijnde een vast bedrag van € 200 per maand, € 80, zijnde het verschil tussen begin en eindsaldo van de girorekening, en € 5.274, zijnde een extra donatie uit de reservepot naar de girorekening.
3.3. Bij de regeling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur de aftrek van het bedrag van € 7.754 geweigerd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende recht heeft, zonodig met een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, op de aftrek van een bedrag van € 7.754 aan (negatieve) inkomsten uit overige werkzaamheden, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat de door hem opgevoerde kosten ad € 7.754 beroepskosten zijn die direct verband houden met de doorlopend op hem uitgeoefende terreur. Hij heeft recht op een bepaalde beroepscode, ook al neemt hij niet deel aan het arbeidsproces. Op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel doet hij een beroep, daar de Inspecteur de kosten wegens terreur voor het jaar 2003 in aftrek heeft toegelaten.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning op € 24.621.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het hoger beroep
6.1. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel terecht en op goede gronden geoordeeld dat de door belanghebbende opgevoerde kosten ad € 7.754, nu met betrekking tot die kosten geen sprake is van een werkzaamheid in de zin van afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet in mindering komen op het belastbare inkomen en dat met de door de Inspecteur ter zake van die kosten aangebrachte correctie evenmin het vertrouwens en/of gelijkheidsbeginsel is geschonden.
6.2. Belanghebbende heeft met hetgeen hij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd, wat daarvan overigens ook zij, naar ’s Hofs oordeel geen feiten en omstandigheden aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan in redelijkheid over de in geding zijnde correctie een andere conclusie is te trekken.
6.3. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en P.M. Verhagen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 27 juni 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.