GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede meervoudige belastingkamer
14 maart 2008
nummer BK-06/00140
op het hoger beroep van mevrouw [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2006, nummer AWB 05/5954, betreffende na te noemen bezwaar tegen de beslissing van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden, om geen aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 op te leggen.
1. Beslissing, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1 Belanghebbende heeft voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 niet om uitreiking van een aangiftebiljet verzocht. Aan haar is door de Inspecteur ook geen aangiftebiljet uitgereikt. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan en een aanslag is niet opgelegd.
1.2 In reactie op het schriftelijke antwoord van de Inspecteur van 16 februari 2005 op een bij brief van 5 november 2004 door haar bij de Inspecteur ingediend bezwaar zendt belanghebbende de Inspecteur een ingevuld en ondertekend aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, gedagtekend 23 februari 2005. De Inspecteur merkt het geschrift als een verzoek om teruggaaf aan. Bij brief van 3 maart 2005 wijst de Inspecteur het teruggaafverzoek af.
1.3 Op het door belanghebbende daartegen ingediende bezwaarschrift, gedagtekend 14 maart 2005, heeft de Inspecteur op 15 augustus 2005 uitspraak gedaan.
1.4 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank 's-Gravenhage. In verband daarmee is door de griffier van de rechtbank een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier van het Hof een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 januari 2008, gehouden te Den Haag. Daar is namens de Inspecteur mr. [A] verschenen. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen, noch iemand namens haar. Belanghebbendes gemachtigde heeft bij faxbericht van 30 januari 2008 het Hof bericht dat hij niet in staat is op de zitting te verschijnen. Om uitstel van de zitting is daarbij niet verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende heeft voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 niet om uitreiking van een aangiftebiljet verzocht. Aan haar is door de Inspecteur ook geen aangiftebiljet uitgereikt. Aangifte is niet gedaan en een aanslag is niet opgelegd.
3.2 Gedagtekend 5 november 2004 zendt de gemachtigde van belanghebbende de Belastingdienst een brief alsmede een jaarrekening 2001 met - voor zover hier van belang - de volgende tekst:
"Betreft: [belanghebbende]
xxxx.xx.xxx
IB/PH 2001
(...)
Hierbij maak ik bezwaar tegen bovengenoemde aanslag.
Cliënt is in 2001 eigenaar van het bedrijf [B] geworden.
De resultaten uit dit bedrijf bedroegen negatief f 11.573,= en is niet in haar aangifte verwerkt.
Ik verzoek u beleefd dit negatieve inkomen alsnog te verwerken en haar een voorlopige teruggave te verlenen van f 4.860,= (€ 2.205,=).
(...)"
3.3 In reactie op het antwoord van de Inspecteur van 16 februari 2005 op die brief van 5 november 2004, inhoudende - voor zover hier van belang - dat, omdat "over 2001 geen aangifte is ingediend, en als gevolg hiervan geen voorlopige aanslag, dan wel een definitieve aanslag is vastgesteld", en omdat "geen aanslagen zijn vastgesteld is geen wettelijke grondslag aanwezig om een bezwaarschrift in te dienen" geen gelegenheid bestaat de vermelde teruggaaf te verlenen, zendt belanghebbende de Inspecteur een ingevuld en ondertekend aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, gedagtekend 23 februari 2005. De Inspecteur merkt het geschrift als een verzoek om teruggaaf aan. Bij brief van 3 maart 2005 verklaart de Inspecteur het teruggaafverzoek niet-ontvankelijk en hij wijst het verzoek voor het overige af.
3.4 Op het door belanghebbende daartegen ingediende bezwaarschrift, gedagtekend 14 maart 2005, heeft de Inspecteur op 15 augustus 2005 uitspraak gedaan.
3.5 De rechtbank heeft het beroep tegen die uitspraak ongegrond verklaard.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De uitspraak van de rechtbank is op 31 maart 2006 aangetekend aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft per fax, ingekomen op 13 mei 2006, hoger beroep aangetekend, gedagtekend 12 mei 2006. Ook per post is het gelijkluidende hoger-beroepschrift ingediend. Het Hof neemt, gelet op de dagtekening van het per post bij het Hof ingekomen hoger-beroepschrift, aan dat dit op 12 mei 2006 door belanghebbende ter post is bezorgd. Het hoger beroep is derhalve tijdig ingediend.
4.2 Het geheel van de uit de gedingstukken naar voren komende feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, komt het Hof tot het oordeel dat de rechtbank terecht op de gronden vermeld in haar uitspraak onder de punten 2.7 tot en met 2.10 het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard, zodat in hoger beroep moet worden beslist als volgt.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Van Walderveen. De beslissing is op 14 maart 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van den Bogerd)(Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-05/00670 blz. 5/5