ECLI:NL:GHSGR:2008:BD6980

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.006.748/01 / 07/883 KG (oud)
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onthouding van ambtenaren van het Ministerie van Justitie van bemoeienis met gedetineerde

In deze zaak heeft [appellant], een gedetineerde van Koerdische afkomst, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. Hij vorderde dat ambtenaren van het Ministerie van Justitie zich zouden onthouden van enige bemoeienis met zijn rechtspositie, na het indienen van een aangifte tegen hen. De vordering is gebaseerd op de stelling dat de betrokken ambtenaren, waaronder [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4], niet onbevooroordeeld kunnen optreden na de aangifte van [appellant]. De rechtbank had de vordering afgewezen, en [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de ambtenaren zich onrechtmatig hebben gedragen of dat er een dreiging van onrechtmatige daden bestaat. Het hof oordeelt dat de vordering tegen de ambtenaren moet worden afgewezen, omdat de stellingen van [appellant] niet voldoende onderbouwd zijn. De vordering tegen de Staat mist zelfstandig belang en kan daarom ook niet worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.006.748/01
Rolnummer (oud) : 07/883 KG
Rolnummer rechtbank : KG 07/552
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 3 juli 2008
inzake
[Naam],
thans verblijvende te Zoetermeer,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. G.R. van der Plas,
tegen
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
2. [Naam],
3. [Naam],
4. [Naam],
allen woonplaats gekozen hebbende te 's-Gravenhage,
geïntimeerden,
hierna te noemen: ieder voor zich de Staat, [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 3], [geïntimeerde sub 4], geïntimeerden tezamen de Staat c.s. en de geïntimeerden onder 2, 3 en 4 tezamen de ambtenaren,
procureur: mr. E.J. Daalder.
Het geding
Bij exploot van 20 juli 2007 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 juni 2007, door de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Daarbij heeft [appellant] één grief tegen het vonnis aangevoerd, waarnaar hij bij conclusie van eis heeft verwezen. De grief is door de Staat c.s. bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Daarop heeft [appellant] bij Akte tot vermeerdering/wijziging van eis zijn eis gewijzigd en heeft hij producties in het geding gebracht. Op 16 juni 2008 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, [appellant] door mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, en door mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht, en de Staat c.s. door hun procureur, allen aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In deze zaak wordt van het volgende uitgegaan.
1.1 [Appellant] is van Koerdische afkomst en is één van de oprichters van het in Brussel gevestigde Koerdische parlement in ballingschap. Hij is in 1998 gearresteerd en door het hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 30 juli 2002 veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, onder meer wegens het medeplegen van moord en het als bestuurder deelnemen aan een criminele organisatie. Deze veroordeling is grotendeels gebaseerd op tapverslagen. Dit arrest is na verwerping van het cassatieberoep onherroepelijk geworden. [Appellant] is sinds zijn arrestatie gedetineerd en heeft bijna zes jaar van zijn detentie doorgebracht in de Extra Beveiligde Inrichting te Vught.
1.2 [Geïntimeerde sub 2] is secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie. [Geïntimeerde sub 3] is advocaat-generaal in het ressortparket ’s-Hertogenbosch. Hij was de behandelend advocaat-generaal in het hoger beroep van de strafzaak tegen [appellant] en is de behandelend advocaat-generaal in het nog aanhangige hoger beroep in de met die strafzaak verbonden ontnemingsvordering tegen [appellant] en in klachtprocedures in verband met in 1998 gelegde strafvorderlijke beslagen. [Geïntimeerde sub 4] is hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie, waaronder de penitentiaire inrichtingen ressorteren waarin [appellant] gedetineerd is en is geweest.
1.3 Op of omstreeks 2 april 2007 is namens [appellant] aangifte gedaan van diverse misdrijven, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving en deelneming aan een criminele organisatie, die zouden zijn gepleegd door [geïntimeerde sub 2] en anderen, en van seksuele misdrijven die [geïntimeerde sub 2] zou hebben gepleegd. Naar aanleiding van deze aangifte heeft het Openbaar Ministerie een oriënterend onderzoek ingesteld. Op 3 april 2007 heeft het dagblad de Telegraaf een artikel gepubliceerd over deze aangifte.
1.4 Op 12 april 2007 hebben (in elk geval) [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 4] een bezoek gebracht aan de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, waar [appellant] op dat moment verbleef. In verband hiermee is onder meer [appellant] voor enige uren ingesloten in zijn cel op grond van een hem opgelegd bewaardersarrest. [Appellant] heeft daartegen beklag gedaan bij de beklagcommissie, die het beklag bij beslissing van 4 juni 2007 gegrond heeft verklaard en aan [appellant] een tegemoetkoming ter waarde van € 10,- heeft doen verstrekken.
2.1 [Appellant] heeft op 10 mei 2007 in de onderhavige zaak de Staat c.s. in kort geding gedagvaard en voor zover nog van belang gevorderd dat de voorzieningenrechter:
- primair zal bevelen dat de ambtenaren zich zullen onthouden, in directe of indirecte zin, van enige bemoeienis die betrekking heeft of kan hebben op zijn (rechts)positie tot definitief is beslist op de in rechtsoverweging 1.3 bedoelde aangifte, alsmede zal bevelen dat de Staat daarvoor zal zorgdragen;
- subsidiair zodanige beslissing zal nemen als hij in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2 [Appellant] heeft zijn vordering erop gegrond dat, nu hij aangifte heeft gedaan tegen [geïntimeerde sub 2], ervan moet worden uitgegaan dat deze thans niet in staat is als ambtenaar op onbevooroordeelde en behoorlijke wijze op te treden en beslissingen te nemen over enige kwestie, [appellant] betreffende. Hij voert aan dat dat kennelijk is gebeurd, nu er redelijkerwijs geen andere verklaring kan zijn voor het bezoek tien dagen na die aangifte van [geïntimeerde sub 2] aan de afdeling van de penitentiaire inrichting waarin [appellant] gedetineerd was. Hij stelt dat hij sindsdien vreest voor verdergaande repercussies. Hij brengt verder naar voren dat hetzelfde geldt voor [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4], die [geïntimeerde sub 2] bij dat bezoek volgens hem hebben vergezeld, en baseert zijn vordering tegen [geïntimeerde sub 3] mede op de stelling die deze heeft ingenomen met betrekking tot de uitoefening van het recht van [appellant] op vrije meningsuiting. Hij acht deze gedragingen jegens hem onrechtmatig en stelt dat, nu de ambtenaren van die onbetamelijkheid kennelijk niet het minste besef hebben, ervan kan en moet worden uitgegaan dat deze ook in de toekomst aan dergelijk onrechtmatig gedrag jegens hem kunnen, respectievelijk zullen schuldig maken.
2.3 De rechtbank heeft de vordering afgewezen. [Appellant] heeft daartegen beroep ingesteld.
2.4 [Appellant] is na die afwijzing enige malen overgeplaatst. Hij verblijft thans in de penitentiaire inrichting Haaglanden te Zoetermeer.
2.5 Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van13 juli 2007 aan de raadslieden van [appellant] medegedeeld dat de aangifte geen aanleiding gaf om een opsporingsonderzoek te gelasten of om tot vervolging over te gaan. [Appellant] heeft daartegen op 2 juni 2008 een klaagschrift als bedoeld in artikel 12 Sv. ingediend.
3. [Appellant] vordert thans dat het hof:
- primair zal bevelen dat de ambtenaren zich zullen onthouden, in directe of indirecte zin, van enige bemoeienis die betrekking heeft of kan hebben op zijn (rechts)positie tot definitief is beslist op het in rechtsoverweging 2.5 bedoelde klaagschrift, alsmede zal bevelen dat de Staat daarvoor zal zorgdragen;
- subsidiair zodanige beslissing zal nemen als het in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De grief tegen het vonnis van de rechtbank is gericht tegen de overweging dat cruciaal voor de toewijsbaarheid van de vordering is de vraag of [geïntimeerde sub 2] zich heeft schuldig gemaakt aan (een van) de zeer ernstige misdrijven waarvan [appellant] hem beschuldigt, en dat alleen indien het voorshands voldoende aannemelijk zou zijn dat die vraag bevestigend beantwoord zou moeten worden, het werkbezoek van 12 april 2007 zou kunnen worden gezien als een poging tot intimidatie van [appellant]. [appellant] voert aan dat daarmee de lat te hoog wordt gelegd. Reeds omdat het Openbaar Ministerie een oriënterend onderzoek heeft ingesteld, de aangifte - gelet op de feiten en omstandigheden die [appellant] terzake naast de aangifte naar voren heeft gebracht - objectief hoogst serieus moet worden genomen, en ten slotte omdat [geïntimeerde sub 2] gedrag vertoont dat door [appellant] als bedreigend kan worden opgevat, mag volgens [appellant] [geïntimeerde sub 2] zich niet meer bezighouden met kwesties die zijn (rechts)positie betreffen.
5. Het hof stelt het volgende voorop. Blijkens de brief d.d. 5 april 2007 van de raadsman van [geïntimeerde sub 2] aan de raadslieden van [appellant], die als productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg is gevoegd, heeft [geïntimeerde sub 2] als privé-persoon een geschil met [appellant]. Onder die omstandigheid dient naar voorlopig oordeel van het hof [geïntimeerde sub 2] zich als ambtenaar vanzelfsprekend te onthouden van bemoeienis met eventueel binnen het Ministerie van Justitie aanhangige besluiten die concreet op de rechtspositie van [appellant] zelf zien (zoals beslissingen op gratieverzoeken en ter zake van overplaatsingen van [appellant]). Dat geldt niet voor [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4], nu ter zake van soortgelijke geschillen bij hen niets is gesteld of gebleken. De omstandigheid dat [geïntimeerde sub 3] negatief heeft geadviseerd over een verzoek van [appellant] ter zake van contact met media, kan niet worden gezien als een zodanig geschil, nu hij dat uit hoofde van zijn functie heeft gedaan. Dat wordt niet anders doordat de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft geoordeeld dat de bevoegde autoriteit niet op grond van dat advies tot volledige afwijzing van dat verzoek had mogen komen.
6. Hetgeen in rechtsoverweging 5 is overwogen, leidt evenwel niet tot gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering. Tot toewijzing daarvan, voor zover deze tegen de ambtenaren is gericht, bestaat slechts grond als feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die aannemelijk maken dat een onrechtmatige daad van de zijde van een of meer van hen dreigt. Daarvan is geen sprake. Met betrekking tot het bezoek op 12 april 2007 aan de penitentiaire inrichting te Alphen aan de Rijn heeft de Staat naar voren gebracht dat dat een reeds lang gepland bezoek betrof waartoe in het bijzonder aanleiding bestond in verband met de voorgenomen uitbreiding van de taakstelling van die inrichting. [Appellant] stelt wel dat dat bezoek is afgelegd om hem te intimideren, maar hij baseert die stelling slechts op eigen vermoedens en levert daarvoor geen verdere onderbouwing. Hij heeft evenmin anders dan met een veronderstelling onderbouwd dat zijn tijdelijke afzondering tijdens dat bezoek, die door de beroepscommissie onrechtmatig is bevonden, door een van de ambtenaren is bevolen. Evenmin heeft [appellant] anders dan met veronderstellingen onderbouwd dat een van de ambtenaren betrokken is geweest bij (een van) zijn overplaatsingen nadien. Andere (dreigende) onrechtmatige daden van de ambtenaren zijn niet naar voren gebracht en daarvan is ook niet gebleken.
7. Nu van een dreigende onrechtmatige daad van één van de ambtenaren niet blijkt, dient de vordering tegen hen te worden afgewezen. De vordering tegen de Staat mist zelfstandig belang en kan daarom ook niet worden toegewezen. Dat leidt ertoe dat het vonnis van de rechtbank dient te worden bekrachtigd. [Appellant] zal de kosten van de Staat in het hoger beroep moeten dragen.
Beslissing
Het hof
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op deze uitspraak begroot op € 300,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris voor de procureur;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, G. Dulek-Schermers en D.A.C. Slump en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2008 in aanwezigheid van de griffier.