GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.006.101/01
Rolnummer (oud) : C07/236
Zaaknummer rechtbank : 137771/06-1098
arrest van de negende civiele kamer d.d. 12 juni 2008
Yara Sluiskil B.V.,
gevestigd te Sluiskil, gemeente Terneuzen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Yara,
procureur: mr. P.J. M. von Schmidt auf Altenstadt,
[Werknemer],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [Werknemer],
procureur: mr. R.S. Meijer.
Bij exploot van 13 februari 2007 is Yara in hoger beroep gekomen van het vonnis van de recht¬bank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen, van 29 november 2006, gewezen tussen par¬¬tijen. Bij memorie van grieven in het principaal hoger beroep (met producties) heeft Yara drie grieven tegen het vonnis aangevoerd; zij heeft voorts haar eis gewijzigd.
[Werknemer] heeft bij memorie van antwoord in het principaal appèl, tevens memorie van grie¬ven in het incidenteel appèl (met producties) de grieven van Yara bestreden en verweer ge¬voerd tegen de gewijzigde eis; voorts heeft hij voorwaardelijk, namelijk voor het geval het prin¬ci¬paal hoger beroep leidt tot (kort gezegd) een voor hem nadeliger beslissing, één grief tegen het von¬nis aangevoerd.
Yara heeft een memorie van antwoord in het incidenteel appèl genomen.
Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
in het principaal hoger beroep
1. Tegen de door de rechtbank in de rechtoverwegingen 2. t/m 4. van het vonnis vastgestelde feiten is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
2. Het gaat, kort gezegd, om het volgende.
2.1. Yara is een productiebedrijf van kunstmest. In haar vestiging te Sluiskil werken ongeveer 620 personeelsleden.
2.2. [Werknemer], geboren op [in] 1944, is sinds 23 december 1963 in dienst van Yara, althans haar rechtsvoorganger.
Tot 1 april 2004 werkte [Werknemer] in de functie van Hoofdoperator Reforming E en sinds¬dien in de functie van Chauffeur Intern Trans¬port op de afdeling Bouwkundige Ondersteu¬ning. Zijn bruto loon over 2005 bedroeg € 65.439,49.
De door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst zoals deze sedert 1 januari 1988 luidt, bevat onder meer de navolgende passages:
"(…) verklaren hierbij de sinds 23 december 1963 bestaande arbeidsovereenkomst voort te zetten c.q. aan te passen op de volgende voorwaarden en met inachtneming van de rechtspositieregeling:
(…)
4. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd, met dien ver¬stande evenwel dat zij in elk geval eindigt op de laatste dag van de maand waarin de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt."
2.3. Yara kent een bedrijfs-CAO waarvan de looptijd is verstreken op 31 maart 2005 (hierna: CAO-I). Aansluitend is een CAO afgesloten met een geldigheidsduur t/m 31 maart 2007 (hierna: CAO-II).
De CAO's zijn niet algemeen verbindend verklaard. [Werknemer] is geen lid van een werk¬ne¬mersorganisatie die partij is bij de CAO.
2.4. Yara kent voorts een Rechtspositieregeling niet-CAO perso¬neel.
2.5. Volgens Yara is de functie van [Werknemer] per 1 april 2004 gewijzigd op grond van be¬pa¬lin¬gen in CAO-I die het voor oudere werknemers mogelijk maken de ploegendienst te ver¬¬la¬ten en in dagdienst te werken in een andere functie. Om het inkomensniveau te be¬hou¬den, krijgen de betrokken werknemers een persoonlijke toeslag.
[Werknemer] stelt dat hij per 1 april 2004 gebruik heeft gemaakt van de Rechtspositier¬ege¬ling niet-CAO personeel.
2.6. Hoofdstuk 7, artikel 3.1. van CAO-I - onder het kopje "Pensioenregeling" - luidt als volgt:
"In het bedrijf van de werkgever bestaat een pensioenregeling waaraan de deelname, voor de werknemer voor onbepaalde tijd aangesteld, verplicht is op de grondslag van de desbetreffende toetredingsvoorwaarden."
2.7. hoofdstuk 7, artikel 4 lid 2 onder a en b van CAO-I luidt - onder het kopje "Regeling Vervroegd Uittreden en Regeling Vroegpensioen" - als volgt:
"a Vanaf 1 januari 1998 is een Regeling Vroegpensioen ingevoerd. De rechten hiertoe worden opgebouwd vanaf de leeftijd van 45 jaar en leidt tot een uit¬ke¬ring van 75% van het laatstgenoten brutoloon nadat de leeftijd van 61 jaar en 8 maanden is bereikt. Vroegpensioenjaren worden in het kader van de Pen¬¬sioenregeling als dienstjaren gerekend. De kosten van de Vroegpen¬si¬oen¬regeling komen voor rekening van de werkgever.
b In plaats van een uitkering gedurende 3 jaar en 4 maanden van 75%, kan de werknemer kiezen om op een eerder tijdstip gebruik te maken van deze vroeg¬¬¬pensioenregeling, doch niet eerder dan de leeftijd van 60 jaar. Indien de werkgever of de werknemer wenst dat de werknemer op een latere leeftijd dan 61 jaar en 8 maanden gebruik maakt van de vroegpensioenregeling, is dit slechts mogelijk als de werkgever en werknemer in overleg daarmee in¬stemmen.
(…)"
2.8. De eerste alinea van artikel 18 "PENSIOENREGELING" resp. de leden 1 en 2 van artikel 17 "REGELING VROEGPENSIOEN" van de Rechtspositieregeling niet-CAO personeel (versie april 2004) hebben dezelfde tekst als de hierboven geciteerde artikelen 3 resp. artikel 4 lid 2 onder a en b van CAO-I.
2.9. Artikel 6 lid 2 van het - door het aan (onder andere) Yara verbonden ¬pen¬si¬¬oen¬fonds (hier¬na: Pensioenfonds) vastgestelde - Pensioenreglement Vroegpensioen (ver¬sie 2003; hier¬na: Vroegpen¬sioenreg¬le¬ment) bepaalt onder meer dat het tij¬de¬lijk ouder¬doms¬pen¬si¬oen [hof: dat is het vroeg¬pensioen] niet meer zal bedragen dan 75% van het jaar¬salaris, zoals dit laat¬ste¬lijk is vastgesteld.
2.10. Artikel 9 van het Vroegpensioenreglement luidt als volgt:
Hoogte van het vroegpensioen bij vervroeging of uitstel
1 De deelnemer heeft de keuze om het pensioen te laten ingaan op elk tijdstip tussen de leeftijd van 60 en 65 jaar waarbij het pensioen dat op de vervroeg¬de of latere in¬gangsdatum bij ongewijzigd deelnemerschap tot de richtpensi¬oendatum is te berei¬ken, wordt herrekend met de ruilvoet van de tabel op bij¬lage 1 bij dit reglement.
2 De deelnemer die wenst dat het tijdelijk ouderdomspensioen op één van de in lid 1 bedoelde tijdstippen tot uitkering komt, dient zijn verzoek hiertoe mini¬maal 9 maanden voor de gewenste ingangsdatum schriftelijk bij de werkge¬ver kenbaar te maken.
3 De feitelijke pensioeningangsdatum zal zodanig dienen te worden gekozen dat het pensioen de grens van 100% van het laatst vastgestelde jaarsalaris van de deelnemer niet overschrijdt."
2.11. Volgens de tabel op bijlage 1 bij het Vroegpensioenreglement beloopt de ruilvoet bij een ingangsleeftijd van 61 jaar en 8 maanden 100% en is de ruilvoet bij een lagere ingangs¬leeftijd lager en bij een hogere ingangsleeftijd hoger.
2.12. Bij brief van 20 februari 2005 heeft [Werknemer] aan Yara verzocht om met ingang van 20 juli 2008, als hij de leeftijd van 64 jaar bereikt, gebruik te mogen maken van het vroeg¬pen¬si¬oen. Yara heeft geantwoord geen aanleiding te zien af te wijken van de regeling waarin is bepaald dat elke werknemer de onderneming uiterlijk op de leeftijd van 61 jaar en 8 maan¬den zal verlaten. Namens [Werknemer] is daar-op gereageerd met de mededeling dat hij de ar¬beidsovereenkomst zal continueren tot de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar.
2.13. Partijen hebben de arbeidsovereenkomst na 1 maart 2006 feitelijk gecontinueerd.
2.14. Op 26 januari 2006 heeft Yara een - niet voorwaardelijk - ver¬zoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewichtige redenen ingediend. Als gewich¬tige redenen werd aangevoerd gewijzigde omstan¬dig¬heden daarin be¬staande dat [Werknemer] geen gebruik maakte van de vroegpensioen¬rege¬ling terwijl hij daar¬toe wel verplicht was en dat daardoor de arbeidsverhouding was verstoord en wel in die mate dat een voortzetting daar¬van niet langer mogelijk was. Bij beschikking van 8 maart 2006 is dit verzoek afge¬we¬zen
2.15. In de loop van 2004 is het Pensioenfonds samengevoegd met een ander aan de Yara-groep verbonden pensioenfonds, waarna (uitsluitend) de Stichting Pensioen¬fonds Yara Ne¬der¬land (hierna: Yara-Pensioenfonds) - als rechtsopvolgster van o.a. het Pen¬sioenfonds - overbleef. In het door Yara-Pensioenfonds met haar brief gedateerd "13 maart 2006" aan de deel¬ne¬mers, waaronder [Werknemer], toegezonden "Jaarbericht 2004" zijn onder meer di¬verse fi¬nan¬ciële gegevens vermeld naar de stand per ultimo 2004 respectievelijk per ultimo 2003. Ook zijn daarin onder meer de navolgende passages vermeld:
"Op 31 december 2004 hebben we de samenvoeging formeel afgerond, maar feitelijk ging hij al in bij het begin van het jaar.(…)
Verder gaan we kort in op de pensioenregelingen zoals die in 2004 (en ook in 2005) golden voor de (voormalige) medewerkers van Sluiskil (…). Bij het opmaken van dit Jaarbericht weten we echter al dat de regelingen gaan veranderen.(…) Een officiële pen¬sioenleeftijd van 61 jaar en acht maanden is niet langer toegestaan, maar mede¬werkers mogen nog wel individueel besluiten eerder met pensioen te gaan. Om dat mogelijk te maken zal de werkgever de voorzieningen voor vroegpensioen moeten integreren in het arbeidsvoorwaardenbeleid.
(…)
Naast uw levenslang ouderdomspensioen, spaart u vanaf 45-jarige leeftijd ook voor een vroegpensioen.(…) Als u 61 jaar en acht maanden oud bent, kunt u als actieve deelnemer besluiten met pensioen te gaan. (…) Zoals u in het voorwoord hebt kun¬nen lezen, is het op deze manier sparen voor een vroegpensioen inmiddels niet meer toegestaan.
(…)"
2.16. Na voormelde samenvoeging heeft Yara-Pensioenfonds haar reglementen samengege¬voegd en gewijzigd. De be¬treffende regeling voor o.a. [Werknemer] is opge¬nomen in "Pen¬si¬oen¬¬reglement 1A". Dit reglement vermeldt - zowel op het titelblad als bovenaan alle vol¬gen¬de bladzijden - de da¬tum "September 2005" en is in december 2005 aan alle deelnemers, waaronder [Werknemer], toegezon¬den. In dit reglement is zowel de regeling uit het "ge¬wone" pensioenreg¬le¬ment als die uit het Vroegpensioenreglement opgenomen. Het vroegpen¬sioen wordt hierin pre¬pensioen genoemd. Als ingangsdatum van dit reglement is 1 januari 2004 vermeld. Voorts zijn daarin meer de volgende bepalingen opgenomen:
"Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
(…)
Pensioendatum:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Richtprepensioendatum:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 61 jaar en 8 maanden bereikt.
Flexperiode prepensioen:
de flexperiode prepensioen gaat in 1 jaar en 8 maanden voor de richtprepen¬si¬oen¬da¬tum en eindigt 3 jaar en 4 maanden na de richtprepensioendatum.
(…)
1 Het prepensioen gaat in op de richtprepensioendatum van de deelnemer en wordt aan de deelnemer uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op diens overlijden, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de pensioendatum valt.
2 Het jaarlijks prepensioen bedraagt bij onafgebroken dienstverband tot de richt¬prepensioendatum per dienstjaar 4,5% van het in artikel (…) genoemde jaar¬salaris, zoals dit laatstelijk is vastgesteld.
3 Het prepensioen zal niet meer bedragen dan 75% van het jaarsalaris, zoals dit laatstelijk is vastgesteld.
4 Inden de (gewezen) deelnemer het prepensioen, na overeenstemming hier¬over met de werkgever, binnen de flexperiode prepensioen op een vroeger of later tijdstip dan de richtprepensioendatum wenst te laten ingaan, zijn de be¬palingen als omschreven in bijlage 2 van toepassing."
De in voormelde bijlage 2 vermelde ruilvoeten zijn gelijk aan die in de hierboven sub 2.10. be¬doelde bijlage 1.
2.17. In eerste aanleg vorderde Yara voor recht te verklaren dat deelnemers aan de pre¬pen¬si¬oenregeling van Yara, waaronder [Werknemer], verplicht zijn om uiterlijk bij het bereiken van de leeftijd van 61 jaar en 8 maanden (hierna: de richtleeftijd) van die regeling gebruik te maken. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
3. In hoger beroep vordert Yara - na eiswijziging - voor recht te verklaren (kort gezegd):
a. dat het dienstverband tussen partijen ingevolge Pensioenreglement 1A en art. 7:667 lid 1 BW, van rechtswege is geëindigd op 1 maart 2006 (zijnde de eerste dag van de maand waarop [Werknemer] de leeftijd van 61 jaar en acht maanden heeft bereikt);
b. dat het dienstverband tussen Yara en deelnemers aan de prepensioenregeling van Yara, op grond van het Pensioenreglement 1A en artikel 7:667 lid 1 BW alsmede het bestaan van een objectieve rechtvaardigingsgrond in de zin van art. 7 lid 1 sub c van de Wet GBL, van rechtswege eindigt op de eerste dag van de maand waarin de leeftijd van 61 jaar en acht maanden wordt bereikt;
c. dat de deelnemers aan de prepensioenregeling van Yara als hiervoor sub a. en b. be¬doeld, aanspraak hebben op een uitkering op grond van deze prepensioenregeling bij het bereiken van de leeftijd van 61 jaar en acht maanden;
d. dat het loon dat door Yara is uitbetaald aan deelnemers als bedoeld sub c. hiervoor, na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar en acht maanden als onverschuldigd be¬taald moet worden aangemerkt en moet worden verrekend met de uitkering krachtens de prepensioenregeling van Yara;
e. dat het leeftijdsonderscheid van de regeling van het prepensioen van Yara, zoals van kracht sinds 1 januari 2004, objectief gerechtvaardigd kan worden in de zin van art. 7 lid 1 sub c van de Wet van 17 december 2003 (Stb. 30), houdende gelijke behande¬ling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs.
5. Het hof zal - op basis van de aldus gewijzigde eis - de met de grieven en de toelichting daarop aan de orde gestelde vragen beantwoorden en overweegt daartoe als volgt.
6. Hetgeen hierboven sub 2.2. t/m 2.4. is overwogen brengt mee dat CAO-I en CAO-II alleen krach¬tens een daartoe strekkende afspraak tussen partijen - of een zodanige feitelijke handel¬wij¬ze dat deze een dergelijke afspraak daaruit kan worden gedestilleerd - op hun relatie van toepas¬sing wordt. Gesteld noch gebleken is dat partijen hebben afgesproken dat de CAO in het vervolg tussen hen van toepassing zal zijn - bijvoor¬beeld bij de hierboven sub 2.2. bedoelde func¬tie¬wij¬zi¬ging die (onweersproken) plaatsvond in het kader van de toepas¬se¬lijke Ouderenregeling - zo¬dat het hof het ervoor houdt dat daarvan geen sprake is. [Werknemer] heeft voorts onweer¬spro¬ken gesteld dat de indexe¬ring die op zijn loon is toege¬past is gebaseerd op die voor de rechts¬po¬si¬tie¬regeling en dat deze afwijkt van die uit hoofde van de CAO's. Dat overigens sprake is van een feitelijke handelwijze als hiervoor bedoeld is evenmin gesteld of gebleken. Op de relatie tussen partijen is derhalve niet CAO-I en -II doch de rechtspositieregeling van toepassing.
Argumenten die (rechtstreeks) aan de CAO's zijn ontleend kunnen als gevolg hiervan in de re¬latie tussen partijen geen rol spelen (zoals bijvoorbeeld in de in de CAO's opgenomen be¬ëin¬di¬ging van het dienstver¬band op 65-jarige leeftijd of de directiemededeling 491 met als onderwerp "Aanvullend CAO-overleg").
7.1. Het hof deelt niet het standpunt van Yara, inhoudend dat met de in artikel 4. van de ar¬beids¬overeenkomst (zie hierboven sub 2.2.) vermelde "pensioengerechtigde leeftijd" waarop het dienst¬verband in elk geval van rechtswege eindigt, (inmiddels) de "richtprepensioendatum" van Pensioenreglement 1A wordt bedoeld, dit in verband met het volgende.
7.2. Op het moment dat de arbeidsovereenkomst (opnieuw) werd gesloten was er voor [Werknemer] nog geen sprake van een andere regeling dan de "gewone" pensioenregeling met een pensioen¬da¬tum op 65-jarige leef¬tijd. Die datum was dus het uitgangspunt voor de toepassing van voor¬meld artikel 4.
7.3. De op 1 januari 1998 ingevoerde Vroegpensioenregeling is in de Rechtspositieregeling ver¬meld in een apart artikel, separaat van het artikel over de "gewone" pensioenregeling (zie hier¬bo¬¬ven sub 2.8.). Het Pensioenfonds heeft deze regeling in een separaat Vroegpensioen¬reglement geregeld. Daarin wordt naar het oordeel van het hof zoveel nadruk gelegd op de flexi¬bililiteit ten aanzien van de daadwerkelijke vroegpensioen¬in¬gangs¬datum (zie hierboven sub 2.10.), dat de in¬houd daarvan onvoldoende is om tot gevolg te hebben dat de daarin genoemde "richtpensioen¬da¬tum" - iets wat gelet op de context eerder op een rekeneenheid lijkt te wijzen dan op een daad¬werkelijke pensioeningangsdatum - en dus niet langer de "pensioendatum" (65 jaar) zoals in de "Hoofd¬pensioenregeling" (zo wordt de "gewo¬ne" pensioenregeling in het vroegpensioennregle¬ment aangeduid) is voorzien - bepalend is geworden voor de toepassing van artikel 4. In het licht van het Haviltex-criterium zoals dit door de Hoge Raad gaandeweg is ontwikkeld - zowel het criterium voor individuele afspraken als de meer "geobjectiveerde" variant - hoefde [Werknemer] dit niet aldus te begrijpen, voor zoiets be¬lang¬rijks als het definitief en automatisch eindi¬gen van de arbeidsovereenkomst is daarvoor be¬paald meer nodig.
7.4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vroegpensioenregeling (al dan niet in combi¬na¬tie met het Vroegpensioenreglement) onvol¬doende is om tot de conclusie te komen dat [Werknemer] - bij gebreke van overeenstemming met Yara omtrent een andere dan de pensioen¬richt¬datum - jegens Yara gehouden zou zijn om op pensioenrichtdatum daadwerkelijk van de vroeg¬pensioenregeling gebruik te maken. Hij kon er dus voor kiezen om daarvan af te zien. Wat dit voor gevolgen heeft voor zijn aanspraken jegens het Pensioenfonds kan in deze procedure, waarin het Pensioenfonds geen partij is, niet worden beoordeeld.
7.5. Het Yara-Pensioenfonds heeft de beide reglementen weliswaar samengevoegd in één Pensi¬oen¬reglement 1A doch ook daarin wordt gewerkt met de gedefinieerde termen "pensioendatum" en "prepensioenrichtdatum". Het voorgaande geldt derhalve mutatis mutandis ook hier.
7.6. Het bovenstaande wordt niet anders wanneer daarbij wordt betrokken dat [Werknemer] vol¬gens Yara relatief duur is als gevolg van de in de Ouderenregeling voorziene persoonlijke toe¬slag, als¬mede dat hij langer dan voorzien een arbeidsplaats "bezet houdt". Als Yara wilde dat het ge¬bruik maken van de Ouderenregeling tot gevolg zou hebben dat het dienstverband op de richt¬pensioendatum zou eindigen, of dat de persoonlijke toeslag alsdan zou eindigen, dan had zij dat destijds aldus moeten overeenkomen. Nu dat (onweersproken) niet is gebeurd, dienen de ge¬vol¬gen daarvan voor rekening van Yara te blijven.
7.7. Los daarvan vraagt het hof zich af in hoeverre de sub 7.6. bedoelde argumenten daad¬wer¬ke¬lijk een rol spelen. Immers, Yara heeft onweersproken aan [Werknemer] aangeboden om via een "contractor" zijn werkzaamheden voort te zetten nadat zijn dienstverband op de pensi¬oen¬richt¬da¬tum zou zijn geëindigd Voorts heeft zij niet willen meewerken, kennelijk ook niet "sub¬sidiair" of onder voorbehoud van rechten, aan de door [Werknemer] voorgestelde beëindi¬ging van zijn dienst¬verband op 64-jarige leeftijd.
8. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de grieven falen en dat de vorderingen in hoger be¬roep - voor zover betrekking hebbend op [Werknemer] - bij gebreke aan belang niet voor toe¬wij¬zing in aanmerking komen. Voor zover die vorderingen op anderen dan [Werknemer] (andere werk¬nemers of het Yara-Pensioenfonds) betrekking hebben kunnen zij niet worden behandeld in een procedure waarin zij geen partij zijn. Bij deze uitkomst past het om Yara te veroordelen in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep. Gelet op het voorgaande komt het inci¬denteel hoger beroep niet aan de orde.
- bekrachtigt het vonnis van de recht¬bank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuezen, van 29 november 2006, gewezen tussen par¬tijen;
- wijst de vorderingen van Yara in hoger beroep af;
- veroordeelt Yara in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zij¬de van [Werknemer] begroot op € 251,= aan verschotten en € 894,= aan salaris pro¬cureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, M.J. van der Ven en V. Disselkoen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2008 in aanwezigheid van de griffier.