GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.003.586/01
(oud) Rolnummer : 05/1210
Rolnummer rechtbank : 04/2247
Arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 29 mei 2008
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. M.L. Kleyn,
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging
Gothaer Allgemeine Versicherung AG,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
geïntimeerde,
incidenteel appellante,
hierna te noemen: Gothaer,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Bij exploten van 27 en 28 juni 2005 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 april 2005 dat de rechtbank Rotterdam heeft gewezen tussen Gothaer als eiseres en [appellante] als gedaagde. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke grieven Gothaer bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Daarbij heeft Gothaer onder aanvoering van één grief tegen het vonnis incidenteel geappelleerd. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [appellante] de incidentele grief bestreden. Ten slotte hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De onder 2.1, 2.2 eerste volzin en 2.3 in het vonnis vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2. Grief 1 in principaal beroep richt zich tegen het door de rechtbank als vaststaand aangenomen feit dat (kort gezegd) de auto op 20 november 1998 in München-Gladbach (Duitsland) is gestolen, dat de auto toen tegen dat risico was verzekerd bij Gothaer en dat Gothaer door subrogatie eigenaar van de auto is geworden.
3. Het hof overweegt als volgt. De gestelde betaling kan voorshands worden afgeleid uit betalingsbewijzen, overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding, en een brief van Gothaer aan haar Nederlandse raadsman van 28 juni 2004, als productie 4 gevoegd bij de memorie van antwoord. In productie 3 bij memorie van antwoord, een deel van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden en de tekst van de betrokken Duitse wettelijke bepaling, kan een onderbouwing worden gevonden van de gestelde subrogatie van Gothaer. Nu [appellante] op de producties bij memorie van antwoord nog niet heeft kunnen reageren, zal haar daartoe nog de gelegenheid moeten worden gegeven, Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen
4. Principale grief 2 klaagt erover dat de rechtbank als vaststaand feit heeft aangenomen dat Gothaer aan Kabadayi, de eigenaar van de auto, als schadebedrag € 19.517,= heeft uitgekeerd.
5. Deze grief faalt. Uit betalingsbewijzen, overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding, blijkt de gestelde betaling naar het oordeel van het hof voldoende.
6. Principale grief 3 raakt de kern van het geschil, namelijk of [appellante] bij de koop van de auto te goeder trouw was (artikelen 3:86 juncto 3: 11 BW). De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. [appellante] stelt in de toelichting op de grief dat zij de auto op 13 november 2000 heeft gekocht bij een autohandelaar, [bedrijfsnaam], destijds gevestigd aan de [adres] te Spijkenisse. Blijkens het kentekenbewijs stond de auto op naam van [kentekenhoouder]. Bij de koop waren alle delen van het kentekenbewijs aanwezig. Het chassisnummer onder de voorruit kwam overeen met het identificatienummer in het kentekenbewijs. Omdat de auto brandschade had heeft zij daarvoor fl 18.000,= betaald, welk bedrag overeenkomt met de marktwaarde.
7. De grief stelt aan de orde de vraag of [appellante] de stelling van Gothaer dat zij bij de verkrijging van de auto niet te goeder trouw was, voldoende gemotiveerd heeft betwist. Ten aanzien daarvan overweegt het hof het volgende.
8. [appellante] heeft wisselende verklaringen afgelegd over de persoon van wie zij de auto heeft gekocht. Zij is verschillende malen verhoord door de politie Zeeland, district Oosterscheldebekken. Betrokken delen van het proces-verbaal met mutatienummer PL1950/03-156213 zijn in kopie bij de inleidende dagvaarding in het geding gebracht.
Tijdens het verhoor op 18 juni 2003 (paginanummer 2646) heeft zij verklaard niet meer te weten van wie zij de auto heeft gekocht. Volgens haar was de verkoper een particulier. De auto zou zij hebben gekocht via een bedrijfje in Spijkenisse. Op de vraag of zij de auto via [tussenpersoon] heeft gekocht, heeft zij geantwoord dat hij er helemaal niets mee te maken had.
Tijdens het verhoor op 24 juni 2003 (paginanummers 2660 en 2661) heeft zij daarentegen verklaard dat zij de auto met tussenkomst van [tussenpersoon] heeft gekocht. Even later tijdens dat verhoor heeft zij verklaard dat zij de koopprijs aan [tussenpersoon] heeft betaald; zij weet niet hoeveel zij daadwerkelijk aan hem heeft betaald.
In eerste aanleg heeft zij een schriftelijke verklaring d.d. 1 februari 2005 overgelegd van [tussenp[tussenpersoon]. Deze verklaring is door Gothaer opnieuw als productie 1 bij memorie van antwoord in het geding gebracht. Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [appellante] verklaard dat de voornaam van [tussenp[tussenpersoon] Dignus is en dat hij ook wel [tussenpersoon] wordt genoemd. Gelet op deze verklaring gaat het hof voorbij aan de opmerking in de toelichting op principale grief 3 dat [tussenp[tussenpersoon] niet “ene [tussenpersoon]” is. [tussenpersoon] verklaart dat hij aanwezig is geweest toen [appellante] de auto van een particulier kocht.
Als productie (doorgenummerd) 9 bij memorie van grieven heeft [appellante] nog een schriftelijke verklaring d.d. 6 december 2005 van [[getuige] overgelegd waarin deze verklaart dat [appellante] de auto heeft gekocht van een wederzijdse kennis, de heer [kennis].
9. [appellante] heeft geen verklaring gegeven voor haar op dit punt wisselende verklaringen tegenover de politie. Ervan uitgaande dat zij de auto heeft gekocht van een particulier, zoals [tussenpersoon] en [getuige] ook verklaren, bevreemdt het dat zij de naam niet noemt, hoewel het volgens [getuige] een wederzijdse kennis betrof.
10. Voorts kan een vraagteken worden gezet bij de stelling van [appellante] dat de auto bij de koop blauw was en dat zij daarna de auto (wegens brandschade) zwart heeft laten overspuiten. Volgens een onderzoek dat de politie naar de auto heeft uitgevoerd (productie 2 bij conclusie van antwoord) was de auto oorspronkelijk zwart; niet wordt vermeld dat de auto (later) een blauwe kleur heeft gekregen en vervolgens zwart is overgespoten. [tussenpersoon] verklaart dat de auto bij de verkoop zwart was.
11. Gelet het voorgaande is het hof van oordeel dat het verweer van [appellante] tegen de stelling van Gothaer dat zij bij de verkrijging van de auto niet te goeder trouw was, niet voldoet aan de motiveringseisen die daaraan mogen worden gesteld. Dit verweer wordt daarom verworpen. De grief mist doel.
12. De incidentele grief richt zich tegen de vaststelling door de rechtbank dat [appellante] voor de auto fl. 18.000,= heeft betaald. Volgens [appellante] staat dat niet vast.
13. Gelet op hetgeen ten aanzien van principale grief 3 is overwogen kan dit punt in het midden blijven, zodat de incidentele grief wordt verworpen.
verwijst de zaak naar de rol van 10 juli 2008 tot het doel als omschreven onder 3;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, E.J. van Sandick en C.J. Verduyn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2008 in aanwezigheid van de griffier.