ECLI:NL:GHSGR:2008:BD2415

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-07/00484
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM met Belgisch exportkenteken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) die is opgelegd aan de belanghebbende, die in Nederland woont en zelfstandig ondernemer is. De naheffingsaanslag van € 12.230 is opgelegd omdat de belanghebbende in Nederland heeft gereden met een Belgisch exportkenteken dat voor een andere auto was afgegeven en inmiddels verlopen was. De belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat hij zich kan beroepen op het herstelbeleid zoals dat is geregeld in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2002. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft echter geoordeeld dat dit herstelbeleid niet van toepassing is op de situatie van de belanghebbende. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende op de hoogte was van de verschuldigdheid van BPM en dat hij met zijn handelwijze, waaronder het gebruik van een Belgisch exportkenteken, de schijn heeft gewekt dat er geen BPM verschuldigd was. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De belanghebbende heeft geen bewijs kunnen leveren dat hij de auto daadwerkelijk had ingevoerd en dat hij recht had op het herstelbeleid. De uitspraak van het Hof is op 23 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-07/00484
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 23 mei 2008
op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juli 2007, nummer AWB 06/6194 BPM, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1 Blijkens aanslagbiljet met dagtekening 12 mei 2005 en met aanslagnummer [nummer] is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 12.230.
1.2 Bij de uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Douane West (kantoor Hoofddorp Saturnusstraat), de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4 De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 214.
2.2 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 april 2008, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Op 24 april 2004, omstreeks 08.00 uur, hebben twee douaneambtenaren (hierna: de ambtenaren) geconstateerd dat belanghebbende, die in Nederland woonachtig is en aldaar zelfstandig ondernemer is, heeft gereden op de openbare weg in Nederland, te weten op de rijksweg A4 (afslag Leimuiden), in een personenauto van het merk Renault, type Avantime 3.0 V6 Privilege Automaat, en dat die personenauto (hierna: de auto) was voorzien van het Belgische exportkentekennummer [kenteken].
3.2 Blijkens het van de naar aanleiding van die constatering gedane bevindingen opgemaakte rapport, waarvan een kopie tot de stukken van het geding behoort, heeft belanghebbende tegenover de ambtenaren het volgende verklaard:
"De auto heb ik gekocht in België via een Renault dealer in Vlaardingen, wat u al op de kentekenhouder zag staan, ik heb de autopapieren thuis liggen en mijn verzekeringspapieren ook, want ik ben nu onderweg met mijn gezin naar Schiphol met bestemming Amerika voor 14 dagen. De reden dat ik de auto in België heb gehaald, is dat dit type niet meer gemaakt wordt en dus een exclusief model wordt, ik ben van plan de auto in te voeren en heb, dacht ik een afspraak gemaakt op 17 mei 2004 maar dat kan ik ook niet aantonen. Ik heb mij wel gerealiseerd dat ik in overtreding was, maar ik dacht dat dit wel kon, want de auto staat toch nog een tijdje op de parkeerplaats. Maar ik ben nog al laat want ik heb nog een half uur om in te checken, dus mijn verzoek is om dit snel af te ronden."
3.3 Op 12 mei 2004 hebben de ambtenaren omtrent de auto en de verklaring van belanghebbende inlichtingen ingewonnen bij de op de kentekenplaathouder vermelde dealer, te weten A B.V. te Vlaardingen. Het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport, waarvan een kopie tot de stukken van het geding behoort, maakt met betrekking tot de door de bedrijfsleider van genoemd bedrijf verstrekte gegevens melding van het volgende:
"De bedrijfsleider aldaar vertelde ons desgevraagd dat deze auto op 23 april 2002 door de heer X gekocht was en door A geleverd was en op het laatste moment X had medegedeeld dat het een export-auto was geworden en BPM/BTW vrij geleverd werd (...) met opgave van een (...) adres in Antwerpen. Uit het archief van A bleek dat voornoemd voertuig in september 2003 een kleine onderhoudsbeurt heeft gehad en in oktober 2003 een grote onderhoudsbeurt dus met een niet ingevoerde auto voorzien van de Belgische export kenteken op de openbare weg in Nederland reed. Vastgesteld is dat de auto door X zelf rijdend voor de onderhoudsbeurten is gebracht bij A te Vlaardingen. Uit de computer van A bleek dat middels een foto van de auto voorzien van het Belgische exportkenteken zijnde [kenteken] aldaar bekend stond."
3.4 Uit onderzoek dat de Inspecteur heeft ingesteld ter zake van het Belgische exportkentekennummer [kenteken] is gebleken dat dit kenteken op 8 januari 1999 is afgegeven op naam van belanghebbende, dat dit kenteken op 8 augustus 2002 is geschrapt en dat belanghebbende op 31 januari 2000 een auto van het merk Mercedes-Benz in Nederland heeft laten registreren met als de datum van eerste toelating: 8 januari 1999.
3.5 Op 27 mei 2004 is belanghebbende door de ambtenaren verhoord. Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende heeft het proces-verbaal, waarvan een kopie tot de stukken van het geding behoort, niet ondertekend. Het proces-verbaal maakt er melding van dat belanghebbende tegenover de ambtenaren onder andere heeft verklaard dat hij de auto kort na de aankoop heeft verkocht aan P in Monaco, dat die persoon het Belgische exportkentekennummer [kenteken] heeft aangevraagd, dat die persoon de auto in onderhoud had bij het garagebedrijf A en dat hij begin maart 2004 de auto van die persoon had geleend, omdat hij erin geïnteresseerd was om de auto terug te kopen.
3.6 De onderwerpelijke naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de onderzoeksresultaten met betrekking tot de auto en het gebruik ermee van de weg. De naheffing van BPM is gegrond op de artikelen 1, vijfde lid, en 5, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) en houdt verband met het gebruik dat belanghebbende met een niet-geregistreerde personenauto heeft gemaakt van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op het herstelbeleid zoals dat is geregeld in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2002, nummer CPP2002/1574M, Vakstudie Nieuws 2003/10.25, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Tussen partijen is niet in geschil dat, zo het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4.2 Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verwezen naar de stukken van het geding.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het hoger beroep
6.1 De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid beslist dat het in het besluit van 13 december 2002 geregelde herstelbeleid niet op belanghebbende van toepassing is. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de vaststaande feiten, in samenhang met hetgeen overigens uit de gedingstukken naar voren komt omtrent het door belanghebbende in Nederland van de auto gemaakte feitelijke gebruik en omtrent de kennis die belanghebbende over de BPM-heffingsregels heeft, in redelijkheid geen andere conclusie toelaten dan dat de auto vanaf de aankoop ervan uitsluitend ter beschikking heeft gestaan van belanghebbende, dat belanghebbende van aanvang af volledig op de hoogte is geweest van de verschuldigdheid van BPM en dat hij met zijn handelwijze - het Hof wijst in het bijzonder op het gebruik van een Belgisch exportkentekennummer - activiteiten heeft ontplooid die speciaal erop waren gericht om de heffing van BPM te ontlopen, met dien verstande dat belanghebbende met zijn handelwijze, gelet ook op zijn tegenover de ambtenaren afgelegde verklaringen, uitsluitend de bedoeling heeft gehad de schijn te wekken dat de auto niet ter beschikking stond van hem dan wel dat anderszins sprake was van een situatie dat zich ter zake van de auto geen belastbaar feit voor de BPM voordeed. Het beroep op het besluit van 13 december 2002 faalt dan ook zonder meer. Gelet op de tekst en de bedoeling van de bij dat besluit gegeven aanwijzingen strekt het besluit hoegenaamd niet ertoe om in een geval als het onderhavige, waarin opzettelijk en kennelijk met een bedrieglijk oogmerk de schijn van niet-verschuldigdheid van BPM is gewekt, erin te bewilligen dat ter zake van de auto naheffing van BPM wegens de eerste constatering van het feitelijke gebruik van de weg in Nederland achterwege blijft.
6.2 Het vorenoverwogene voert het Hof tot de conclusie dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en S.T.M. Beelen. De beslissing is op 23 mei 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten