Rolnummer: 22-002363-07
Parketnummer: 11-006229-04
Datum uitspraak: 29 april 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 17 april 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
[verblijfplaats]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 april 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Beslissing op verzoek van de raadsman
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte het hof verzocht de gedragsdeskundigen die de verdachte reeds hebben onderzocht, dan wel aan (een) andere deskundige(n), de specifieke opdracht te geven te onderzoeken of de verdachte op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht dient te worden berecht overeenkomstig het strafrecht voor minderjarigen.
Het hof heeft dit verzoek ter terechtzitting vooralsnog afgewezen onder de mededeling dat het hof zich daaromtrent onder de beraadslaging nader zou willen beraden.
Uit de artikelen 77a, 77b en 77c van het Wetboek van Strafrecht volgt dat ten aanzien van de verdachte die ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van achttien jaren had bereikt in beginsel de bepalingen van het strafrecht voor meerderjarigen dienen te worden toegepast.
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan hiervan echter worden afgeweken indien het hof daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. In de ernst van met name het onder 2 bewezenverklaarde feit vindt het hof grond om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het strafrecht voor meerderjarigen. Ten overvloede overweegt het hof voorts dat noch in het dossier, noch in de rapporten die omtrent de persoon van de verdachte zijn opgemaakt, te weten het Pro Justitia Rapport, d.d. 14 februari 2008uitgebracht en ondertekend door drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater, alsmede het Pro Justitia Rapport, d.d. 16 maart 2008 uitgebracht en ondertekend door S.M.J. van Zeijl, GZ-psycholoog, enig aanknopingspunt te vinden is om anders te oordelen, dan wel om hieromtrent specifieke vragen aan (een) deskundige(n) te doen stellen.
Het voorgaande in aanmerking genomen wijst het hof het verzoek van de raadsman af.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van de onder 2 impliciet primair tenlastegelegde moord nu er bij de verdachte geen sprake was van kalm beraad en rustig overleg alvorens hij het slachtoffer heeft neergeschoten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte veel alcohol had gedronken en cocaïne had gebruikt, waardoor hij in een staat van paranoia verkeerde en wellicht zelfs psychotisch was. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne het slachtoffer in een opwelling heeft neergeschoten.
Het hof overweegt hiertoe het navolgende.
In de rapporten van de psychiater Van der Hoorn en psycholoog Van Zeijl als voornoemd zijn geen aanwijzingen te vinden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte op enig moment, laat staan ten tijde van de tenlastegelegde feiten in een "staat van paranoia" verkeerde, dan wel dat hij psychotisch was. De enkele zinsnede in het rapport van de psychiater, inhoudende: 'Er werd zoveel cocaïne gebruikt dat betrokkene zelfs een moment van paranoïde beschrijft' kan deze conclusie niet dragen. Bovendien heeft de verdachte noch ter terechtzitting in hoger beroep, noch in een eerdere fase van het onderzoek melding gemaakt van een mogelijke staat van paranoia of een psychose. Het hof acht het derhalve niet aannemelijk dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten paranoïde of psychotisch was.
Met betrekking tot de feitelijke gebeurtenissen overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen het volgende kan worden vastgesteld.
In de nacht voorafgaand aan de schietpartij is de verdachte in een vechtpartij geraakt met het latere slachtoffer. De verdachte heeft tegen het slachtoffer gezegd dat hij hem niet zal vergeten en 'hem ooit weer zou tegenkomen'. In de daaropvolgende nacht liep de verdachte met een aantal anderen op straat. De verdachte had - naar eigen zeggen - fors cocaïne en alcohol tot zich genomen en een geladen vuurwapen bij zich. Op een gegeven moment zijn de verdachte en zijn vrienden een ander groepje mannen tegengekomen, waaronder zich ook het slachtoffer bevond. De verdachte is daarop met het geladen pistool op het slachtoffer afgelopen en heeft op hem geschoten. Toen het slachtoffer wegrende, is de verdachte achter hem aangegaan en heeft nogmaals geschoten. Het slachtoffer is in zijn rug geraakt en is ten gevolge hiervan komen te overlijden.
Het hof leidt uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden af dat is komen vast te staan dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de verdachte is derhalve sprake geweest van voorbedachte raad. Dat de verdachte ten tijde van de schietpartij onder invloed was van alcohol en cocaïne doet hier niet aan af. De verdachte heeft door het gebruik van deze middelen en het bij zich dragen van een geladen vuurwapen willens en wetens het risico genomen dat hij agressief zou reageren.
Ter zake van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde overweegt het hof dat zowel uit de verklaringen van personen uit de groep van het slachtoffer als uit verklaringen van personen uit de groep van de verdachte naar voren komt dat hij de in de bewezenverklaring genoemde personen heeft bedreigd. Het verhaal van de verdachte, te weten dat hij direct na de schietpartij de plaats van het delict heeft verlaten, wordt in het dossier op geen enkele wijze ondersteund.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte bij het onder 2 bewezenverklaarde een beroep op (putatief) noodweer, dan wel (putatief) noodweerexces toekomt. De raadsman heeft daartoe - naar het hof begrijpt - aangevoerd dat de verdachte kort tevoren van [getuige 1] een wapen had gekregen omdat - naar zeggen van bedoelde [getuige 1] - het slachtoffer 25 gram zou hebben gekregen om de verdachte te doden; toen de verdachte het slachtoffer daarop tegenkwam, heeft er een gesprek tussen beide plaatsgevonden terwijl het slachtoffer zijn hand in zijn zak had die hij ook niet op verzoek van de verdachte daaruit haalde; de verdachte heeft op hem geschoten in de veronderstelling dat het slachtoffer een wapen bij zich had.
Het hof verwerpt dit verweer. Deze door de raadsman aangevoerde omstandigheden worden anders dan door de
- eerst na het onderzoek in eerste aanleg - afgelegde verklaring van de verdachte op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte op het slachtoffer is afgelopen en hem direct heeft neergeschoten, zonder dat daaraan voorafgaand een gesprek heeft plaatsgevonden. Ook de verklaring van [getuige 1] ondersteunt de verklaring van de verdachte niet. Het hof acht de voorstelling van de feiten zoals door de raadsman weergegeven dan ook niet aannemelijk.
Ten overvloede overweegt het hof dat ware deze omstandigheden wel aannemelijk geworden, deze nog niet de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het handelen van verdachte was geboden ter verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer in de onderhavige zaak.
Ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken die deze conclusie wel kunnen rechtvaardigen. Immers, de verdachte is zelf met een geladen wapen de confrontatie met het slachtoffer aangegaan en heeft het slachtoffer in zijn rug geschoten. Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake. Voorts is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een hevige gemoedstoestand bij de verdachte veroorzaakt door de vermeende aanranding door dit slachtoffer, die het handelen van de verdachte zou kunnen rechtvaardigen, dan wel dat de verdachte abusievelijk in de veronderstelling was zich te moeten of te mogen verdedigen.
Er zijn ook verder geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte uitsluiten. Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn derhalve strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Op 28 april 2004 heeft de verdachte het slachtoffer op de openbare weg en in het bijzijn van anderen op koelbloedige en lafhartige wijze in de rug geschoten. Het slachtoffer is nadat hij was geraakt in elkaar gezakt en is later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen komen te overlijden.
De verdachte heeft zo op brute wijze het 31-jarige slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Deze gewelddadige dood moet een diepe wond hebben geslagen in het leven van de nabestaanden van het slachtoffer en onherstelbaar groot leed hebben veroorzaakt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de zus van het slachtoffer blijkt dat het verlies van haar broer een diepe impact op haar leven heeft gehad. Ook de omstanders en de samenleving als geheel zijn geschokt door dit feit.
De verdachte heeft voorts de aanwezige getuigen van de moord, met het voor die moord gebruikte wapen, fors bedreigd, teneinde hen ervan te weerhouden een verklaring tegen hem af te leggen. De slachtoffers van verdachtes handelen moeten hierdoor doodsangsten hebben uitgestaan, dan wel zich ernstig geschokt hebben gevoeld. De verdachte heeft zich geen moment rekenschap gegeven van hun gevoelens en zich enkel druk gemaakt om zichzelf.
Uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 april 2008 blijkt voorts dat de verdachte in 2003 is veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden voor twee diefstallen, waarvan één met geweld, bezit van een wapen met munitie en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voorts blijkt uit een faxbericht d.d. 26 november 2002 van het Landelijk politiekorps te Zweden dat de verdachte daar in 2000 is veroordeeld voor het plegen van een levensdelict op vijftienjarige leeftijd. Na het plegen van onderhavig feit is de verdachte - naar eigen zeggen - in Italië veroordeeld voor het bezit van een behoorlijke hoeveelheid cocaïne.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de volgende rapporten:
1. Pro Justitia Rapport, d.d. 14 februari 2008 uitgebracht en ondertekend door B.E.A. van der Hoorn, psychiater. In dit rapport is - voorzover hier van belang - het volgende overwogen:
Zijn houding en zijn biografie beschouwend, valt het diepgaand patroon van gebrek aan achting voor de rechten van derden op. Hij is met regelmaat oneerlijk en probeert zo de negatieve consequenties van zijn gedrag te ontlopen. Zijn geweten vertoont duidelijk hiaten. Doorleefde spijtgevoelens ontbreken. Er zijn sterke aanwijzingen voor het bestaan van een antisociale persoonlijkheids-stoornis. De antisociale persoonlijkheidstrekken, zeker in combinatie met cocaïne- en alcoholgebruik, maken dat er altijd een risico is op agressie. De diagnose wordt gesteld op afhankelijkheid van cocaïne en misbruik van alcohol. Er worden geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een actuele posttraumatische stress stoornis. Betrokkene wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van het hem tenlastegelegde.
2. Pro Justitia Rapport, d.d. 16 maart 2008 uitgebracht en ondertekend door S.M.J. van Zeijl, GZ-psycholoog.
In dit rapport is - voorzover hier van belang - het volgende overwogen:
Betrokkene komt uit het onderzoek naar voren als een laag gemiddeld intelligente man met een antisociale persoonlijkheid. Er is sprake van impulsiviteit in het gedrag, egocentrische en hedonistische levensstijl, gebrekkige empatische vermogens, krenkbaarheid, prikkelbaarheid en onverantwoord gedrag. Hij heeft de neiging de oorzaak van eigen problemen bij anderen te leggen.
Ten tijde dat de tenlastegelegde feiten zouden zijn begaan was er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk cocaïneafhankelijkheid, cannabisafhankelijkheid en misbruik van alcohol. Tevens bestond er een gebrekkige ontwikkeling namelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De geconstateerde stoornissen hebben een relatie met de tenlastegelegde feiten (1 en 2) maar leiden niet tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Betrokkene zou ten aanzien van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, volledig toerekeningsvatbaar moeten worden geacht.
De kans op herhaling van soortgelijke feiten wordt hoog ingeschat. Factoren die hierbij een rol spelen zijn misbruik van alcohol en afhankelijkheid van cocaïne in combinatie met betrokkenes antisociale persoonlijkheid met prikkelbaarheid impulsiviteit en gebrek aan empathie als belangrijkste kenmerken.
3. een briefrapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, d.d.
28 december 2007 opgemaakt en ondertekend door T.I. Oei, forensisch psychiater;
4. een voorlichtingsrapport Bouman verslavingszorg d.d. 12 februari 2003, opgesteld door J.P. van Nieuwendijk, reclasseringswerker, en mede ondertekend door K. Kruger, afdelingshoofd;
5. een reclasseringrapport ten behoeve van de voorgeleiding d.d. 8 september 2006, opgesteld en ondertekend door F.G. Mansveld, reclasseringswerker;
6. een briefrapport d.d. 9 oktober 2006, opgesteld en ondertekend door R.A. van der Pol, forensisch psychiater, en
7. een voorlichtingsrapport van de reclassering Nederland d.d. 27 november 2006, opgemaakt en ondertekend door J. Lieuwma, sociaal psychiatrisch werker, en mede ondertekend door L. Martens, unitmanager.
Het hof heeft zich nadrukkelijk beraden over de thans resterende vraag of aan de verdachte een langdurige gevangenisstraf van tijdelijke aard dan wel een levens-lange gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Het hof stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat de thans 24-jarige verdachte, ook bij een ernstig misdrijf als het onder 2 bewezenverklaarde, uit humanitaire overwegingen in beginsel uitzicht behoort te hebben op een terugkeer in de samenleving.
De verdachte heeft in koelen bloede, ogenschijnlijk zonder enige aanleiding, een persoon van het leven beroofd. Hij heeft zich in een periode van ongeveer vijf jaar tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een levensdelict en heeft daarnaast nog andere ernstige delicten gepleegd. Uit de rapportages van de deskundigen komt naar voren dat de kans op herhaling van het plegen van ernstige agressieve delicten bestaat, waarbij psycholoog Van Zeijl aangeeft dat die kans groot moet worden ingeschat.
Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof - mede gelet op de straftoemeting in soortgelijke ernstige geweldszaken (met dodelijke afloop) - het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur, doch rechtvaardigen nog niet het opleggen van een levenslange gevangenisstraf. Zowel de psycholoog Van Zeijl, als de psychiater Van der Hoorn leggen er de nadruk op dat de recidivekans sterk samenhangt met het middelengebruik van de verdachte. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte na een zeer lange detentie niet langer afhankelijk zal zijn van alcohol en drugs, zodat de recidivekans tenminste zal zijn gereduceerd. Naar het oordeel van het hof leidt het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden lange duur tot een adequate vergelding van de door de verdachte gepleegde feiten, tot herstel van de schok die deze feiten in de rechtsorde teweeg hebben gebracht, alsmede tot preventie van soortgelijke delicten door de verdachte in de toekomst, waarbij hetgeen door het hof is vooropgesteld zwaar heeft meegewogen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57(oud), 285(oud) en 289(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen en
mr. J.C.F. van Gelder, in bijzijn van de griffier mr. R.E. Perquin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 april 2008.