ECLI:NL:GHSGR:2008:BC8941

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/148
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een koopovereenkomst binnen de drie-dagentermijn van artikel 7:2 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Bospark Beekbergen B.V. tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam. Bospark was in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 17 november 2004 en 20 juli 2005, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de koopovereenkomst door de geïntimeerden binnen de termijn van drie dagen, zoals bedoeld in artikel 7:2 BW, was ontbonden. Bospark betwistte dit en voerde aan dat de ontbinding niet correct was gecommuniceerd door de geïntimeerden.

De zaak draait om de vraag of de geïntimeerden de koopovereenkomst tijdig hebben ontbonden. Tijdens een bespreking op 29 december 2003 zou er een mondelinge afspraak zijn gemaakt over de ontbinding, maar Bospark stelde dat dit niet het geval was. De hof heeft vastgesteld dat de faxbrief van 30 december 2003, waarin de geïntimeerden de ontbinding bevestigden, door Bospark niet tijdig is betwist. Dit leidde tot de conclusie dat de geïntimeerden redelijkerwijs mochten aannemen dat de ontbinding correct was gecommuniceerd.

Het hof heeft de grieven van Bospark verworpen en geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de ontbinding van de koopovereenkomst geldig was. Bospark werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 17 november 2004 en het eindvonnis van 20 juli 2005 werd bekrachtigd. Bospark werd bovendien veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 06/148
Rolnummer rechtbank : 04/2295
Arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 10 april 2008
inzake
1. Bospark Beekbergen B.V.
gevestigd te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
2. [appellant 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Bospark,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk [in enkelvoud] te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. E.P.J. Nolet.
Het geding
Bij exploot van 13 oktober 2005 is Bospark in hoger beroep gekomen van de vonnissen van
17 november 2004 en 20 juli 2005 (verbeterd bij herstelbeslissing van 31 augustus 2005) die de rechtbank Rotterdam heeft gewezen tussen Bospark als eiseressen en [geïntimeerde] als gedaagden. Bij memorie van grieven heeft Bospark vier grieven tegen het eindvonnis van 20 juli 2005 aangevoerd, welke grieven [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Bospark heeft geen grieven aangevoerd tegen het tussenvonnis van 17 november 2004, zodat zij in zoverre in haar hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. De in het eindvonnis van 20 juli 2005 onder 2.1 en 2.2 vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
3. De grieven I en IV zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst binnen de termijn van drie dagen als bedoeld in artikel 7: 2 lid 2 BW heeft ontbonden. Bospark betoogt dat [geïntimeerde] tijdens de bespreking op
29 december 2003 de koopovereenkomst niet heeft ontbonden en een ontbinding niet valt te lezen in zijn (fax)brief d.d. 30 december 2003 (productie 1 bij conclusie van antwoord).
4. Dit betoog faalt. Van belang is het volgende onderdeel van de brief:
“Door een geschil over de inhoud van genoemd aanhangsel aan de voorlopige koopcontracten heeft [de directeur] (directeur van Bospark Beekbergen B.V., hof) het voorstel gedaan tot totale annulering en verdere verplichtingen van de ondergetekende voorlopige koopovereenkomsten, dit per direct.
[de directeur] deed tevens de mededeling dat ondergetekenden tot ca. 15 januari 2004 de tijd hebben tot aanhouding of opheffing van de annuleringen van de eerder genoemde voorlopige koopcontracten waarmee alle aanwezigen, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [de directeur] en [aanwezige] accoord zijn gegaan .”
Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft Bospark erkend dat mondeling met [geïntimeerde] was afgesproken dat aan de koopovereenkomst een aanhangsel zou worden gehecht over annulering van de overeenkomsten in geval een reeds door [geïntimeerde] gesloten koopovereenkomst met betrekking tot een recreatieboerderij in het park “De Schatberg” in Limburg niet (kosteloos) zou kunnen worden geannuleerd. Vast staat dat dit aanhangsel niet aan de koopovereenkomst is gehecht en dat partijen op 29 december 2003 (nader) hebben gesproken over de voorwaarden van annulering/ontbinding van de overeenkomsten in verband met een annulering van de koopovereenkomst met betrekking tot “De Schatberg”. Uit de stellingen van partijen kan worden afgeleid dat zij het over deze voorwaarden niet eens konden worden. In de faxbrief die [geïntimeerde] de dag daarna aan Bospark heeft gezonden, worden kennelijk deze bespreking en de uitkomst daarvan bevestigd. Uit de geciteerde passages van deze brief van 30 december 2003 heeft Bospark redelijkerwijs moeten begrijpen dat [geïntimeerde] tijdens de bespreking van 29 december de overeenkomst heeft willen ontbinden, nu geen overeenstemming kon worden bereikt over een ontbindingsclausule, afhankelijk van de mogelijkheid tot annulering van de koopovereenkomst met betrekking tot “De Schatberg”, en dat hij ervan uitgaat dat hij tot 15 januari 2004 de gelegenheid had op deze ontbinding terug te komen. Indien deze faxbrief de inhoud van de bespreking volgens Bospark niet juist weergaf, had het op haar weg gelegen tegen deze weergave tijdig te protesteren. Gesteld noch gebleken is evenwel dat Bospark op de faxbrief tijdig heeft gereageerd. Uit het uitblijven van een tijdige reactie, althans vóór de datum van 15 januari 2004, heeft [geïntimeerde] redelijkerwijs mogen begrijpen dat hij het gesprek op 29 december 2003 en de toen gemaakte afspraken juist heeft weergegeven. Dat hij dit ook inderdaad aldus heeft begrepen, blijkt uit zijn brief van 9 januari 2004 waarin hij Bospark heeft medegedeeld dat wegens te veel financiële onzekerheden over “De Schatberg” de annulering gehandhaafd blijft.
Dit spreekt te meer wanneer bovendien het volgende in aanmerking wordt genomen. Op 30 december 2003 restte voor [geïntimeerde] nog slechts één dag om de koopovereenkomst met betrekking tot het Bospark op de voet van artikel 7: 2 lid 2 BW te ontbinden. Zoals [geïntimeerde] onvoldoende betwist heeft gesteld, wist hij echter toen nog niet of de koopovereenkomst met betrekking tot “De Schatberg” (onder een acceptabele voorwaarde) kon worden geannuleerd. Om te voorkomen dat hij aan twee koopovereenkomsten gebonden zou zijn, lag het voor de hand dat hij het zekere voor het onzekere nam door binnen de daartoe door artikel 7: 2 lid 2 BW geboden bedenktijd van drie dagen de koopovereenkomst met betrekking tot Bospark (en de daarmee verbonden exploitatie- en beheerovereenkomst) te ontbinden. In de bespreking op 29 december 2003 heeft kennelijk ook Bospark dit onder ogen gezien door voor te stellen de overeenkomsten “per direct” te ontbinden. De grieven I en IV falen.
5. De grieven II en III zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank onder 5.5 en 5.6 van het vonnis dat op grond van de beheer- en exploitatieovereenkomst niet kan worden vastgesteld dat de recreatiebungalow moet worden aangemerkt als een beleggingsobject, zoals Bospark heeft betoogd.
6. Ook deze grieven falen. De rechtbank is op juiste gronden tot dit oordeel gekomen. De toelichting op de grief stuit daarop af. Dat artikel 8 van genoemde overeenkomst een kettingbeding is dat tot doel heeft te verzekeren dat Bospark Beekbergen de bungalow van de opvolgend eigenaar in beheer krijgt, kan niet afdoen aan de juiste uitleg die de rechtbank aan dat artikel geeft, te weten dat daarin wordt uitgegaan van gebruik door de eigenaar, met de mogelijkheid tot verhuur. De stelling van Bospark dat [geïntimeerde] de bungalow uitsluitend voor beleggingsdoeleinden heeft gekocht, wordt onderbouwd door te verwijzen naar genoemde Beheer- en exploitatieovereenkomst die “in de meeste gevallen” wordt gesloten door een particulier met beleggingsdoeleinden. Deze onderbouwing en de verwijzing naar artikel 1 onder c van voormelde overeenkomst zijn echter ontoereikend gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.5 van het vonnis met juistheid over deze overeenkomst heeft overwogen.
7. Nu de grieven falen, zal het eindvonnis van 20 juli 2005, zoals verbeterd bij na te melden herstelbeslissing, worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod aan het slot van de memorie van grieven wordt in het licht van het voorgaande als niet ter zake dienend gepasseerd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Bospark de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
verklaart Bospark niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 november 2004;
bekrachtigt het eindvonnis van deze rechtbank van 20 juli 2005 (zoals verbeterd bij herstelbeslissing van 31 augustus 2005);
veroordeelt Bospark in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 915,= aan verschotten en € 632,= (1 punt tarief I) aan salaris voor de procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, E.J. van Sandick en C.J. Verduyn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2008 in aanwezigheid van de griffier.