GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer Rechtbank : 05/2428
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 3 april 2008
[Naam],
gevestigd te Honselersdijk (gemeente Westland),
principaal appellante,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. J.L.G.M. van der Lans,
[Naam],
gevestigd te De Lier (gemeente Westland),
geïntimeerde in het principaal appel,
incidenteel appellante,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. A.A.S. Mosele.
Bij exploot van 28 juni 2006 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 maart 2006, door de rechtbank ‘s-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met producties) zijn bestreden. Daarbij heeft [geïntimeerde] één grief tegen het vonnis aangevoerd, die door [appellante] bij memorie van antwoord in incidenteel appel (met producties) is bestreden Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1 [Geïntimeerde] is eigenaar van een perceel, gelegen [adres] te Naaldwijk. Zij heeft dit perceel in 2004 verhuurd aan [naam] (verder: [de huurder]), die aldaar een rozenkwekerij exploiteerde onder de naam Berckenrose (verder: Berckenrose). [Geïntimeerde] heeft een pandrecht verkregen op onder meer de teelt van de rozenkwekerij. [De huurder] is eind 2004 in financiële problemen gekomen en had toen een schuld bij de energieleverancier van Berckenrose, Westland Energiebeheer B.V. (verder: Westland), van ongeveer € 270.000,-. Daarom had Westland aangekondigd de energieleverantie per 1 januari 2005 aan Berckenrose te staken indien niet een bankgarantie van € 80.000,- zou worden afgegeven voor de energiekosten vanaf 1 januari 2005.
1.2 De vennoot van [appellante], is zwager van [de huurder]. [Geïntimeerde] en [appellante] hebben afspraken gemaakt ten aanzien van een garantstelling ten behoeve van de voortzetting van de energieleverantie door Westland aan Berckenrose. [appellante] heeft die afspraken bij brief van 31 december 2004 aan [geïntimeerde] aldus vastgelegd:
“Naar aanleiding van ons onderhoud doe ik u hierbij toekomen de bevestiging van de gemaakte afspraak m.b.t. mogelijke voortzetting van de energieleverantie aan de bedrijfsvoering van Berckenrose, [adres] te Naaldwijk
Wij [appellante] Verklaren ons garant voor 50% van de mogelijke vordering uithoofde van Uw garantstelling aan de energieleverancier, waarbij ons risico gemaximaliseerd is tot € 40.000,00 zegge veertigduizend euro
E.e.a exclusief btw; onder de navolgende condities.
Westland Energie Services B.V. is bereid de levering van energie te continueren onder de navolgende condities:
Ter voorkoming van afsluiting per 3-1-2005 en tot zekerheid van betaling van alle geleverde energie(gas en electra) en waterverbruiken na de meterstanden na; per 3-1-2005 op bovenstaand tuinbouwbedrijf stelt [geïntimeerde] zich garant.
Alle verbruiken van voor 3-1-2005 zijn niet voor rekening en verantwoording van de eigenaar van het bedrijf gelegen aan de [adres] te Naaldwijk. Facturering verloopt aan Berckenrose [adres]; danwel het e.v. nader aan te geven adres van Berckenrose.
Vaststelling totaal uitstaande vordering van verbruiken van Berckenrose, tot 3-1-2005 wordt z.s.m. vastgesteld. Over deze openstaande vordering is overeengekomen dat rentevergoeding 6% op jaarbasis, maandelijks separaat wordt doorberekend aan Berckenrose op de resp. maand (af) rekening.
Uiterlijk 1 september 2005 dient uit de balans per ultimo voldoende duidelijk te zijn dat de inloop op het openstaand saldo voldoende vertrouwen kan geven voor de periode herfst en winter2005.”
1.3 De Coöperatieve Rabobank Westland U.A. heeft zich op 10 januari 2005 voor maximaal € 80.000,- garant verklaard voor [geïntimeerde] jegens Westland tot zekerheid van de verplichtingen van [geïntimeerde] jegens Westland uit hoofde van de betaling van de energielevering aan Berckenrose voor het verbruik vanaf 1 januari 2005.
1.4 [Appellante] heeft na de totstandkoming van de in rechtsoverweging 1.2 bedoelde garantstelling € 40.000,- gestort op een geblokkeerde rekening ten name van [geïntimeerde] ten behoeve van Westland. [De huurder] heeft op die rekening € 16.000,- bijgedragen.
1.5 Bij brieven van 28 januari 2005 heeft [geïntimeerde] [de huurder] en Berckenrose in gebreke gesteld wegens niet-nakoming van de verplichting tot betaling van de achterstand van huur en onderhoudskosten en heeft zij de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd. Op vordering van [geïntimeerde] c.s. heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage op 11 februari 2005 [de huurder] veroordeeld om de rozenkwekerij onmiddellijk na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden. Het faillissement van [de huurder] is op 23 februari 2005 uitgesproken.
1.6 Westland heeft zowel de ten laste van [geïntimeerde] gegeven bankgarantie ingeroepen als de op de geblokkeerde rekening van [geïntimeerde] staande gelden geïncasseerd ter betaling van facturen voor de aan Berckenrose geleverde energie (gas en elektriciteit).
2. [Appellante] heeft bij de rechtbank gevorderd (na vermeerdering van eis) dat deze [geïntimeerde] zal veroordelen aan haar € 23.434,09 te betalen, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3. De eerste grief van [appellante] klaagt over een drietal verschrijvingen door de rechtbank in de jaaraanduidingen. Daarmee heeft het hof in het bovenstaande rekening gehouden. De grief leidt niet tot vernietiging van het vonnis.
4. De tweede grief van [appellante] bestrijdt de juistheid van de door de rechtbank voor de borgstellingsovereenkomst genomen periode van1 januari 2005 tot 11 februari 2005. [Appellante] wijst erop dat uit haar brief blijkt dat de periode ingaat op 3 januari 2005. Zij voert voorts aan dat de borgstellingsovereenkomst uitsluitend is gesloten om een familielid ([de huurder]) te helpen en dat zij met “voortzetting van de bedrijfsvoering van Berckenrose” uitsluitend [de huurder] op het oog had. Daarom moet als einddatum van de periode 21 januari 2005 genomen worden, de datum vanaf welke volgens [appellante], naar naderhand duidelijk is geworden, niet meer [de huurder] maar [geïntimeerde] (als voortzetster van de kwekerij) van de energieleveranties van Westland profiteerde, aangezien de veilingopbrengsten van Berckenrose van na die datum aan [geïntimeerde] ten goede zijn gekomen. Gelet daarop vermeerdert [appellante] de hoofdsom van haar (primaire) vordering in hoger beroep tot € 29.329,91. De grief van [geïntimeerde] betreft eveneens de door de rechtbank voor de borgstelling in aanmerking genomen periode. [Geïntimeerde] gaat ervan uit dat de rechtbank de periode van 3 januari 2005 tot en met 11 februari 2005 in aanmerking heeft genomen. Zij is van mening dat als relevante periode die van 1 januari 2005 tot en met 23 februari 2005 in aanmerking moet worden genomen, omdat de ten laste van haar gegeven bankgarantie de energiekosten van Berckenrose vanaf 1 januari 2005 bestreek en zij ervan uitgaat dat de faillissementscurator van [de huurder] het contract met Westland inzake de energieleverantie aan Berckenrose met ingang van 24 februari 2005 heeft opgezegd. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Over de in aanmerking te nemen begindatum overweegt het hof als volgt. [Appellante] heeft in haar garantverklaring als conditie opgenomen dat deze betrof de energieleveranties na opname van de meterstanden per 3-1-2005. [Geïntimeerde] heeft niet gesteld dat zij daartegen heeft geprotesteerd en dat is ook niet anderszins gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat terzake nadere afspraken tussen partijen zijn gemaakt. Gelet hierop heeft de garantstelling van [appellante] geen betrekking op energieleveranties aan Berckenrose die aan 3 januari 2005 zijn voorafgegaan. Daaraan doet niet af dat de door [geïntimeerde] verzorgde bankgarantie betrekking had op de leveranties aan Berckenrose vanaf 1 januari 2005, aangezien [appellante] daarbij geen partij is.
6. Ter zake van het einde van de leveringsperiode waarvoor de garantstelling door [appellante] is afgegeven, bevat de garantverklaring geen vaste datum en evenmin condities. Blijkens de tekst van die verklaring is deze afgegeven om te waarborgen dat de energieleverantie aan Berckenrose door Westland zou worden voortgezet. Zoals [appellante] zelf aanvoert, was het belang van [geïntimeerde] bij de garantstelling daarin gelegen dat Berckenrose in bedrijf zou blijven; niet is gesteld dat [geïntimeerde] er belang bij had dat de bedrijfsvoering blijvend door [de huurder] zou worden verricht. [Appellante] stelt wel dat zij tot garantstelling is overgegaan om voortzetting van de bedrijfsvoering door [de huurder] mogelijk te maken, maar dat valt in de door haar afgegeven garantverklaring niet te lezen: [de huurder] wordt daarin in het geheel niet genoemd. Bij de uitleg van de garantstelling komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dat houdt in dat niet bepalend is met welk doel de garantstelling door [appellante] heeft plaatsgevonden, maar of [geïntimeerde] wist of had moeten begrijpen dat de garantstelling slechts gold zolang Berckenrose door [de huurder] werd gedreven. Gelet op de tekst van de garantverklaring gaat het hof er voorshands vanuit dat de garantstelling ertoe strekte dat Berckenrose in bedrijf bleef (onafhankelijk van wie de bedrijfsvoering verzorgde). [appellante] heeft evenwel aangeboden om met (nader genoemde) getuigen te bewijzen “binnen welk kader dit alles heeft plaatsgevonden”, waaronder het hof mede rekent een bewijsaanbod ter zake van de vraag of [geïntimeerde] van de door [appellante] ingeroepen beperkte strekking van de garantstelling op de hoogte was of die aldus had moeten begrijpen. Tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit dat blijkt zal [appellante] worden toegelaten.
7. Mocht [appellante] in dat bewijs niet slagen, dan heeft als einddatum de datum van het faillissement van [de huurder] te gelden (23 februari 2005), waarbij het hof er met partijen van uitgaat dat Berckenrose binnen dat faillissement viel en dat de faillissementscurator het contract met Westland per 24 februari 2005 heeft opgezegd.
8. Mocht [appellante] wel slagen in dat bewijs dan heeft als einddatum de dag te gelden waarop [de huurder] de bedrijfsvoering beëindigde. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd brengt de omstandigheid dat [geïntimeerde] per 28 januari 2005 aan [de huurder] de huur van Berckenrose heeft opgezegd, op zichzelf niet mee dat per die datum de bedrijfsvoering door [de huurder] is beëindigd. Als beëindigingsdatum geldt, nu [de huurder] blijkens de dagvaarding in kort geding nog op 10 februari 2005 in het bedrijf aan het werk was en [geïntimeerde] hem de toegang na die datum onmogelijk heeft gemaakt, 10 februari 2005. Ook [geïntimeerde] heeft naar voren gebracht (conclusie van antwoord punt 6) dat [de huurder] de tuin tot 11 februari 2005 zelf heeft geëxploiteerd.
9. [Appellante] heeft nog betoogd dat als einddatum de dag moet worden genomen tot welke de veilingopbrengsten van Berckenrose aan [de huurder] ten goede zijn gekomen. Dit betoog volgt het hof niet. Zoals boven overwogen heeft de garantstelling tot doel dat de bedrijfsvoering van Berckenrose niet door beëindiging van de energieleverantie door Westland tot stilstand komt. De garantstelling kent niet de voorwaarde dat de veilingopbrengsten aan Berckenrose c.q. [de huurder] ten goede komen.
10. De derde grief van [appellante] valt aan dat de rechtbank, met voorbijgaan aan door [appellante] overgelegde producties, de door [geïntimeerde] opgegeven bedragen heeft overgenomen. De vierde grief van [appellante] klaagt over het standpunt van de rechtbank dat ook de BTW onder de garantstelling valt, en over het uitgangspunt van de rechtbank dat [geïntimeerde] BTW-plichtige leveranties op naam van [de huurder] niet kon verrekenen. Na de bewijslevering, bedoeld in rechtsoverweging 6, zal het hof beslissen welke einddatum heeft te gelden. Het zal [appellante] vervolgens in de gelegenheid stellen om voor de dan bepaalde periode een nieuwe berekening over te leggen, waarin voor zover het de facturen van Westland betreft, voor elke post wordt verwezen naar een concrete post op de factuur waaraan deze wordt ontleend. Voor zover die facturen reeds in het geding zijn gebracht, dient de vindplaats in de producties bij die berekening te worden vermeld; nog niet in het geding gebrachte facturen dienen alsnog in het geding te worden gebracht. [geïntimeerde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld op die berekening te reageren, waarbij zij concreet en onderbouwd per bedrag dient aan te geven welk bedrag daarvoor in de plaats zou moeten worden gesteld.
11. Ten behoeve van het vaststellen van de verdere grondslagen voor die berekening heeft het hof behoefte aan inlichtingen van partijen. Deze inlichtingen betreffen in elk geval de volgende punten:
a. Welke betekenis geven partijen aan de clausule in de garantstelling van [appellante], luidende “E.e.a. exclusief btw”? Beoogden partijen daarmee de door [de huurder] bij zijn bedrijfsvoering van Berckenrose aan Westland verschuldigde BTW buiten de garantstelling te houden, beoogden zij het risico voor [appellante] te maximaliseren op € 40.000,-, vermeerderd met BTW of had deze clausule nog een andere strekking (zo ja, welke)?
b. Kon [de huurder] in het kader van zijn bedrijfsvoering van Berckenrose de door hem aan Westland verschuldigde BTW verrekenen? Zo nee, waarom niet?
Daartoe zal het hof aansluitend aan de bewijslevering (dan wel, ingeval [appellante] van bewijslevering afziet, op de daartoe bepaalde plaats en tijd) een comparitie van partijen bevelen. Daarbij zal tevens een schikking worden beproefd.
12. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
- laat [appellante] toe feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [geïntimeerde] wist of had moeten begrijpen dat de door haar afgegeven garantstelling slechts gold zolang de bedrijfsvoering van Berckenrose door [de huurder] werd verricht;
- bepaalt dat, ingeval [appellante] bewijs door middel van het doen horen van getuigen wenst te leveren, deze zullen worden gehoord in een van de zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage, ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissa¬ris mr. A.V. van den Berg op 23 mei 2008 om 9:30 uur, dan wel, indien een der partijen vóór 1 mei 2008 onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden juni, juli en september 2008, opgeeft dan verhinderd te zijn, op een door de raadsheer-commissaris nader te bepalen datum en tijdstip;
- beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling aansluitend aan voormelde bewijslevering te verschijnen voor voornoemde raadsheer-commissaris;
- houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A. Dupain en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2008, in bijzijn van de griffier.