GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer rechtbank : 01/3468
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 3 april 2008
[Naam],
gevestigd te Dordrecht,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
N.V. AFVALVERWERKING RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: AVR,
procureur: mr. W.M. Heemskerk.
Het vervolg van het geding
Het hof heeft op 9 februari 2006 in deze zaak arrest gewezen. Het verwijst voor het verloop van de procedure tot dat tijdstip naar dat arrest. Nadien heeft [appellante] zeven getuigen doen horen. Vervolgens hebben partijen elk een memorie genomen. Ten slotte heeft [appellante] de stukken overgelegd en hebben partijen wederom arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof blijft bij hetgeen het in zijn arrest van 9 februari 2006 heeft overwogen en beslist. Bij dat arrest heeft het [appellante] toegelaten te bewijzen
a. dat de branddetectie-apparatuur in de afvalscheidingsinstallatie (verder wederom: ASI) op 27 oktober 2000 kapot of buiten werking was en/of dat de portiers waren geïnstrueerd om de beelden, afkomstig van de camera’s in de ASI, niet te bekijken, en
b. dat op het tijdstip van de brand AVR in overtreding was van voorschrift G.2.5 of G.2.6 bij de ambtshalve wijziging van de milieuvergunning of een of meer van de voorschriften 2.6-2.8 jo 4.1-4.7 bij de gedoogbeschikking.
2. Daartoe heeft [appellante] doen horen:
- [Naam], rond 27 oktober 2000 werkzaam bij een regionale afvalstoffendienst die afvalstoffen afvoerde naar AVR (verder: [getuige 1]);
- [Naam], in 2000 werkzaam bij het bedrijf dat de portiersloge van AVR bemande en daar de monitoren (waarop beelden van de camera’s in de ASI te zien zouden zijn) controleerde (verder: [getuige 2]);
- [Naam], tussen 1972 en 2003 afvaltransporteur voor AVR;
- [Naam], rond 27 oktober 2000 kraanmachinist in de ASI;
- [Naam], chef logistiek bij AVR (verder: [getuige 5]);
- [Naam], van 1998 tot 28 oktober 2000 groepsleider in de ASI (verder: [getuige 6]);
- [Naam], werkzaam bij de leverancier van de camerabewakingssystemen in de ASI en belast met het verhelpen van storingen daaraan (verder: [getuige 7]).
3. Over de werking van de branddetectie-apparatuur hebben alleen [getuige 2] en [getuige 7] ter zake doende verklaringen afgelegd. [getuige 5] en [getuige 6] hebben niet meer verklaard dan dat zij geen weet hadden van problemen met de betreffende camera’s. [getuige 2] heeft verklaard dat de camera’s in de ASI sedert de zomer van 2000 en ook op 27 en 28 oktober 2000 buiten gebruik waren. Hij heeft voorts verklaard dat hij daarvan (blijkens stuk 6 bij de conclusie van repliek kennelijk de eerste omstandigheid) een notitie heeft gemaakt in het procedureboek, zodat de collega’s (in de portiersloge) wisten dat het geen nut had over te schakelen naar die camera’s. Hij heeft tevens verklaard dat hij op 27 oktober 2000 niet heeft gecontroleerd of de camera’s in de ASI werkten. [getuige 7] heeft verklaard dat hij in 1999 heeft geconstateerd dat er van de oorspronkelijke 4 camera’s in de ASI nog maar twee aanwezig waren en dat hij toen het systeem weer werkend heeft gemaakt. Hij heeft voorts verklaard dat weliswaar met vier camera’s een beter zicht op het afval kon worden verkregen, maar dat hem bij controle via de monitoren in de portiersloge was gebleken dat het afval in de ASI met deze twee camera’s goed kon worden bekeken. Hij heeft verder naar aanleiding van bijlage 2 bij de conclusie van dupliek verklaard (zakelijk weergegeven) dat hij op 19 oktober 2000 in de portiersloge heeft gecontroleerd of alle op het betreffende systeem aangesloten camera’s (waaronder de twee resterende camera’s in de ASI) goed werkten en dat dat het geval was.
4. Gelet op deze verklaringen acht het hof niet bewezen dat de branddetectie-apparatuur in de ASI op 27 oktober 2000 buiten werking of kapot was. Het kent daarbij doorslaggevend gewicht toe aan de verklaring van [getuige 7], die betrekking heeft op een waarneming minder dan 10 dagen vóór de brand. Het neemt daarbij voorts in aanmerking dat volgens hem met de twee resterende camera’s een goed zicht kon worden verkregen op het afval in de gehele ASI, zodat er ook geen sprake van is dat de twee resterende camera’s ontoereikend waren.
5. Geen van de getuigen heeft verklaard dat de portiers waren geïnstrueerd de beelden, afkomstig van de ASI, niet te bekijken. Daartoe kan de verklaring van [getuige 2] dat hij de betreffende aantekening in het procedureboek heeft gemaakt niet gelden, nu deze aantekening naar zijn zeggen slechts diende ter informatie van de portiers over het niet werken van de camera’s. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat op de betreffende pagina van het procedureboek is blijven staan dat in de avond-, nacht- en weekenduren de beelden van huisvuilloods (het hof begrijpt: de ASI) ieder uur bekeken dienden te worden m.b.t. eventuele broei. Het hof acht derhalve niet bewezen dat de portiers waren geïnstrueerd de betreffende beelden niet te bekijken.
6. Uit geen van de afgelegde verklaringen blijkt dat de maximale verblijftijd van grof huishoudelijke afvalstoffen en/of bedrijfsafvalstoffen in de ASI in de periode waarin de brand plaatsvond, langer dan zes weken was. Ook blijkt uit geen van de getuigenverklaringen dat het voorschrift betreffende het eens in de zes weken leegmaken van (vakken van) de loods in de betreffende periode werd overschreden. Evenmin blijkt uit die verklaringen dat niet toegelaten afvalstoffen niet onmiddellijk uit de vracht werden verwijderd en niet gescheiden overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften werden behandeld. [appellante] wijst wel op de verklaring van [getuige 1] inzake de vrachtwagen met kenteken BG-TT-22, maar weliswaar valt uit die verklaring in combinatie met de weegbruggegevens waarnaar [appellante] verwijst, af te leiden dat die vrachtwagen, die op 27 oktober 2000 om 19:05 uur bij AVR is binnengekomen en gewogen, gewoon huishoudelijk afval bevatte dat niet in de ASI mocht worden gelost, maar [getuige 1] heeft tevens verklaard dat hij niet wist waar die vrachtwagen binnen het bedrijf van AVR naartoe is gegaan. Noch op grond van die verklaring, noch anderszins (in het bijzonder niet op grond van het overgelegde gedeelte van het ontvangstoverzicht scheiding van de weegloge over de periode van 1 september 2000 tot en met 30 oktober 2000) is komen vast te staan dat die vrachtwagen in de ASI is gelost. Dit brengt het hof tot de slotsom dat [appellante] evenmin heeft kunnen bewijzen dat AVR ten tijde van de brand in overtreding was van de door het hof aangewezen voorschriften.
7. Nu [appellante] er niet in is geslaagd het bewijs te leveren waartoe zij is toegelaten, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellante].
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van AVR tot op deze uitspraak vastgesteld op € 5.669,- aan verschotten en € 14.683,50 aan salaris voor de procureur,
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, G. Dulek-Schermers en M.J. Kuiper en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2008 in aanwezigheid van de griffier.