GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 06/1099 KG
Rolnummer rechtbank : KG 06-179
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 3 april 2008
1. [Naam],
wonende te Utrecht,
2. [Naam],
wonende te Utrecht,
3. [Naam],
wonende te Stramproy (gemeente Weert),
4. [Naam],
wonende te Zaandam (gemeente Zaanstad),
5. [Naam],
wonende te Kampen,
6. [Naam],
wonende te Groningen,
7. [Naam],
wonende te Sneek,
8. [Naam],
wonende te Rotterdam,
9. [Naam],
wonende te Haarlem,
10. [Naam],
wonende te Kantens (gemeente Eemsmond),
11. [Naam],
wonende te Amsterdam,
12. [Naam],
wonende te Kantens (gemeente Eemsmond),
13. [Naam],
wonende te Rotterdam,
14 [Naam],
wonende te Amersfoort,
appellanten,
hierna te noemen: appellanten,
procureur mr. A.M.M. van der Valk,
Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
zetelend te Den Haag (gemeente 's-Gravenhage),
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
procureur mr. G.R.J. de Groot.
1. Bij exploot van 2 augustus 2006 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het tussen hen door de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage gewezen vonnis van 7 juli 2006. Bij memorie van grieven hebben zij zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft de Staat de grieven bestreden. Op 18 februari 2008 hebben partijen de zaak doen bepleiten, appellanten door mr. A.H. Wijnberg, advocaat te Groningen, en de Staat door mr. J.J. Rijken, advocaat te ‘s Gravenhage, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Vervolgens hebben zij arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
2.1 De door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 2 vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2 Appellanten zijn chronisch ziek of gehandicapt. Hierdoor is het voor hen onmogelijk om minder dan € 255,- per jaar aan zorgkosten te hebben en kunnen zij nooit in aanmerking komen voor de per 2005 ingevoerde jaarlijkse no-claimteruggave.
2.3 Appellanten vorderen, na vermeerdering van eis in hoger beroep, dat de Staat bevolen wordt hun een bedrag van € 765,- (in eerste aanleg: € 255,-) per persoon te betalen ter compensatie van de door hen gemiste no-claimteruggave 2005, 2006 en 2007 (in eerste aanleg: 2005).
2.4 Zij hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd kort gezegd dat de Staat met de regeling inzake de no-claimteruggave in de Ziekenfondswet (voor 2005) en de Zorgverzekeringswet (per 1 januari 2006) jegens hen onrechtmatig handelt, (a) omdat zij geen keuze hebben om al dan niet gebruik te maken van de gezondheidszorg, terwijl deze keuze mede bepalend voor de premielast is geworden, (b) omdat zij in strijd met artikel 12 en 2, tweede lid, van het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (hierna: IVESCR) zonder geldige reden anders worden behandeld dan verzekerden die niet chronisch ziek of gehandicapt zijn, (c) omdat de regeling van de no-claimteruggave is aan te merken als een verkapte eigen bijdrage die ingevolge deel VI van de Europese Code inzake sociale zekerheid (hierna: de Europese Code) niet kan worden verlangd bij ziektekosten als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte, en die in strijd met artikel 10, tweede lid van die Europese Code een te zware last vormt en (d) omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die beperking van verkregen rechten rechtvaardigen (een aan het volkenrecht ontleende “standstill” verplichting).
2.5 De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen. Hij heeft daartoe geoordeeld dat artikel 12, eerste lid, en artikel 2, tweede lid, IVESCR niet ieder verbindend zijn en dat ook artikel 10, tweede lid van het ILO-verdrag nr.102 en artikel 10, tweede lid van de Europese Code geen rechtstreekse werking hebben. Hij heeft voorts geoordeeld dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de regeling van de no-claimteruggave strijdig is met enige bepaling uit de Europese Code ten aanzien van (de gevolgen van) arbeidsongevallen en beroepsziekten, zodat onbesproken kan blijven of appellanten, die niet hebben gesteld dat zij zelf getroffen zijn door een arbeidsongeval of beroepsziekte, zich kunnen beroepen op regels die bedoeld zijn voor deze categorieën of arbeidsongeschikten. Verder overwoog de voorzieningenrechter dat een beroep op een standstill verplichting appellanten niet kan baten.
2.6 Appellanten zijn tijdig van het vonnis in hoger beroep gekomen.
3.1 Met hun eerste, tweede en vijfde grief richten zij zich er tegen, dat de voorzieningenrechter de wettelijke regels inzake de no-claimteruggave niet onverbindend heeft verklaard wegens strijd met artikel 12, eerste lid, j° artikel 2, tweede lid, IVESCR en wegens strijd met artikel 26 IVBPR en een standstill verplichting.
3.2 Deze grieven zijn ongegrond. Zoals de voorzieningenrechter onder 4.6 en 4.9 terecht heeft geoordeeld, is artikel 12, eerste lid, IVESCR geen een ieder verbindende bepaling en leidt dit artikel ook in samenhang met artikel 2, tweede lid, IVESCR niet tot een directe aanspraak van chronisch zieken of gehandicapten jegens de Staat aangaande de zorgkostenregelingen. Artikel 26 IVBPR maakt dit niet anders. Mensen met en mensen zonder een chronische ziekte of handicap krijgen op dezelfde wijze geneeskundige bijstand en verzorging en de toegang daartoe en allen missen de no-claimteruggave wanneer zij in een jaar meer dan € 255,- zorgkosten maken. Ook een eventuele standstill verplichting kan appellanten niet baten, nu een dergelijke eventuele verplichting is te beschouwen als een volkenrechtelijk beginsel en geen ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie in de zin van artikel 94 van de Grondwet is.
4.1 Met hun derde en vierde grief richten appellanten zich tegen het oordeel dat de artikelen 10, tweede lid, van het ILO-Verdrag nr.102 en 10, tweede lid, van de Europese Code te algemeen zijn om daaraan rechtstreekse werking te kunnen toekennen en dat ook niet kan worden gezegd dat de no claimteruggave regelingen bezien in samenhang met de vaste premies, zonder meer een te zware last meebrengen.
4.2 Deze grieven kunnen geen doel treffen. Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zij chronisch ziek of gehandicapt zijn als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte en behoren tot de door genoemde verdragen beschermde personen. Evenmin hebben zij concrete feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat, zo zij zouden behoren tot degenen die onder de werking van genoemde verdragen vallen, het gemis aan no claimteruggave voor hen een te zware last vormt.
5. De zesde grief richt zich tegen de overweging dat in algemene zin niet kan worden gezegd dat het zorgstelsel, met daarin de regeling van de no-claimteruggave, de solidariteit uit het oog verliest. Deze grief kan geen doel treffen, omdat het al dan niet uit het oog verliezen van de solidariteit niet kan leiden tot onverbindend verklaring van regelgeving door de rechter.
6. De slotsom is dat de grieven falen en het vonnis moet worden bekrachtigd. Appellanten zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- wijst af het door appellanten in hoger beroep meer of anders dan in eerste aanleg gevorderde;
- veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de Staat worden bepaald op € 296,- aan verschotten en € 1.896,- aan salaris voor de procureur;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, G. Dulek-Schermers en M.A. Fierstra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2008 in aanwezigheid van de griffier.