ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7793

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/774
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan gestolen pendule

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid voor schade aan een gestolen pendule. De appellanten, [appellante] en [appellant], stelden dat zij recht hadden op schadevergoeding van de geïntimeerden, die betrokken waren bij de heling van de pendule. De primaire vordering was gebaseerd op een cessie van de vordering van de echtgenoot van [appellante], die eigenaar was van de pendule. De appellanten vorderden schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, maar het hof oordeelde dat de primaire vordering niet toewijsbaar was. De gestelde schade bestond uit taxatie- en reparatiekosten, maar het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt en dat er een causaal verband bestond tussen de schade en de handelingen van de geïntimeerden.

Het hof verwierp ook de subsidiaire vordering van [appellante], die stelde dat zij als houder van de pendule recht had op schadevergoeding. Het hof concludeerde dat de grieven van de appellanten niet tot vernietiging van het vonnis konden leiden en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van schadevorderingen en de noodzaak om een duidelijk causaal verband aan te tonen tussen de schade en de handelingen van de tegenpartij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 06/774
Rolnummer rechtbank : 04/140
Arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 27 maart 2008
inzake
1. [appellante],
wonende te [woonplaats], [land],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats], [land],
appellant, gevoegde partij,
hierna te noemen: [appellant],
appellanten,
procureur: mr. W. Heemskerk
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. E. Grabandt,
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. A.M.M. van der Valk,
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. G.M. Boonman,
5. [geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. A.M.M. van der Valk,
6. [geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden]., dan wel afzonderlijk [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4], [geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 6]; deze laatsten ook wel gezamenlijk: [geïntimeerden 2].
Het geding
Bij exploten van 6 en 7 juni 2006 is [appellante] (en [appellant] als aan haar zijde gevoegde partij) in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 maart 2006 dat de rechtbank van Rotterdam heeft gewezen tussen [appellante] (met [appellante] als gevoegde partij) als eiseres en [geïntimeerden]. als gedaagden. Tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 6], die niet zijn verschenen, is verstek verleend. Bij memorie van grieven (met twee producties) heeft [appellante] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke grieven [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] gezamenlijk en [geïntimeerde 4] afzonderlijk bij memorie van antwoord hebben bestreden. [geïntimeerde 4] heeft daarbij nog één productie in het geding gebracht. [geïntimeerde 2] heeft zich bij akte gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten slotte hebben deze geïntimeerden en [appellante] stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De in het vonnis onder 2 vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2. Grief 1 houdt in dat de rechtbank (in het vonnis onder 5.7) ten onrechte ten aanzien van de vordering van [appellante] tot vergoeding van gemaakte taxatie- en reparatiekosten heeft overwogen dat haar deze vordering niet toekomt omdat niet is gesteld of gebleken dat zij schade heeft geleden in haar eigen vermogen. Grief 2 is gericht tegen de afwijzing van de vordering en de veroordeling van [appellante] in de proceskosten. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3. Uit de toelichting op grief 1 leidt het hof af dat [appellante] in hoger beroep primair de vordering instelt die haar echtgenoot [appellante], eigenaar van de gestolen pendule, aan haar heeft gecedeerd en strekt tot schadevergoeding op grond van een jegens [appellant] gepleegde onrechtmatige daad. Zij verwijst daartoe naar een overlegde “Akte houdende een overeenkomst tot cessie van een vordering”. Subsidiair handhaaft zij haar oorspronkelijke (door middel van de voeging door
[appellant] ondersteunde) vordering tot schadevergoeding op grond van een jegens haar als houder van de pendule gepleegde onrechtmatige daad, zoals nader uitgewerkt in de memorie van grieven onder 6 en 7.
4. Ten aanzien van de primaire vordering wordt het volgende overwogen. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 5] voeren als verweer dat uit de datum van voormelde akte blijkt dat de cessie is geschied ná het bestreden vonnis en daarom dit vonnis niet kan aantasten. Zij stellen zich op het standpunt dat [appellant]haar vordering opnieuw, thans op basis van de cessie, aan de rechtbank had moeten voorleggen
5. Dit verweer wordt verworpen, want het miskent dat het rechtsmiddel van hoger beroep kan worden benut om een verzuim in eerste aanleg te herstellen. Het hof tekent daarbij aan dat zich hier niet het geval voordoet dat [appellante] de vordering van [appellant]op grond van een haar daartoe door [appellant] gegeven volmacht instelt, waarmee haar hoedanigheid van procespartij (niet zij, maar [appellant] is nu de materiële procespartij) wijzigt, welke hoedanigheid volgens vaste rechtspraak bij (inleidende) dagvaarding bekend gemaakt dient te worden.
6. [geïntimeerde 4] werpt tegen dat de vordering, zoals deze in de akte wordt omschreven, onvoldoende bepaalbaar is.
7. Deze tegenwerping faalt. De vordering is in de akte als volgt omschreven:
“De taxatie- en reparatiekosten van Gendrot (de reparateur van de pendule, hof) hebben
€ 4.018,56 inclusief TVA (taxe sur la valeur ajoutée (BTW)- de bijkomende vervoerskosten
(€ 3.373,14) zijn nadien bij repliek uit de procedure gehaald- en bemiddelingskosten
€ 370,46. Aan deze uitgaven dienen buitengerechtelijke incassokosten van € 778,46 te worden toegevoegd, d.w.z. een vordering van in totaal € 5.167,78.”
Het behoeft geen betoog dat aldus de vordering voldoende is bepaald in de zin van artikel 3: 84 lid 2 BW. Dat in het door [geïntimeerde 4] geciteerde gedeelte van de akte aan deze “uitgaven” is toegevoegd “vermeerderd met de bijkomende gerechtelijk te verhalen kosten” heeft geenszins tot gevolg dat de vordering niet meer als voldoende bepaald kan worden beschouwd.
8. Naar het oordeel van het hof is de primaire vordering niet toewijsbaar. De gestelde schade betreft kosten van taxatie en reparatie van de pendule en kosten van bemiddeling. Ter onderbouwing dat deze kosten ook inderdaad zijn gemaakt, heeft [appellante] slechts (bij cve van 30 maart 2005) een factuur van 17 november 2004 van Horlogerie Ancienne SARL Gendrot tot een bedrag van € 4.018,56 (incl. TVA) en een Relevé d’identité bancaire BANQUE FINANCIERE CARDIF in het geding gebracht. [Appellante] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerden 2] niet -aan de hand van een nadere verklaring van Gendrot- onderbouwd of en zo ja, op welke onderdelen de in de factuur omschreven reparatiewerkzaamheden noodzakelijk waren tot herstel van schade die kan worden toegerekend aan de diefstal van de pendule. Voorts is de Relevé d’identité bancaire een stuk dat relevante gegevens bevat met betrekking tot een gezamenlijke bankrekening van
[appellante] en [appellant] en niets behelst dat kan dienen als bewijs van de gestelde betaling van voormelde factuur.
9. De primaire vordering is bovendien (ook met toepassing van artikel 6: 99 BW) niet toewijsbaar, omdat [appellante] onvoldoende (concrete) omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan ten opzichte van ieder van geïntimeerden geoordeeld kan worden dat er verband bestaat tussen de gestelde schade aan de pendule en de aan de betrokken geïntimeerde verweten helinghandeling c.q. handeling in de zin van het medeplegen van of medeplichtig zijn aan opzetheling.
10. De gronden waarop de primaire vordering niet toewijsbaar is, staan ook in de weg aan toewijzing van de subsidiaire vordering. Daaruit voortvloeiend worden ook de nevenvorderingen tot vergoeding van rente en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De overige verweren behoeven geen bespreking meer.
11. Het voorgaande betekent dat de grieven niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden en dit zal worden bekrachtigd. Het algemene bewijsaanbod wordt als niet voldoende gespecificeerd gepasseerd. [appellante] en [appellant] zullen als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders dan in eerste aanleg gevorderde;
veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van:
- [geïntimeerde 2] begroot op €396,= aan verschotten en nihil aan salaris voor de procureur;
- [geïntimeerde 3] begroot op €396,= aan verschotten en € 632,= aan salaris voor de procureur;
- [geïntimeerde 4] begroot op €396,= aan verschotten en € 632,= aan salaris voor de procureur;
- [geïntimeerde 5] begroot op €396,= aan verschotten en € 632,= aan salaris voor de procureur;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 6] op nihil;
verklaart de kostenveroordelingen ten aanzien van [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, E.J. van Sandick en T.H. Tanja-van den Broek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2008 in aanwezigheid van de griffier.